Acharya Buddharakkhita

Mettā: de Filosofie en Beoefening van Universele Liefde

Mettā: de Filosofie en Beoefening van Universele Liefde

Het Pali woord mettā is een term met meervoudige betekenis. Het betekent zowel liefde-vriendelijkheid, vriendelijkheid, goede wil, welwillendheid, kameraadschap, vriendschap, eendracht, onschuldigheid en geweldloosheid.

De commentatoren van het Pali definiëren mettā als de sterke wens voor het welzijn en geluk van anderen (parahita-parasukha-kamana). In essentie is mettā een altruïstische houding van liefde en vriendelijkheid te onderscheiden van beminnelijkheid gebaseerd op eigenbelang. Door mettā weigert iemand beledigend te zijn en wijst bitterheid, wrok en vijandelijkheid in elke vorm af en ontwikkelt in plaats daarvan een vriendelijke, flexibele en welwillende gemoedstoestand die het welzijn en geluk van anderen tot doel heeft. Echte mettā staat los van eigenbelang. Het roept van binnen een zeer warme kameraadschap, sympathie en liefde op, die door beoefening onbegrensd groeit en alle sociale, religieuze, politieke en economische barrières overwint. Mettā is inderdaad een universele, niet-egoïstische en allesomvattende liefde.

Mettā maakt je een pure bron van welbevinden en veiligheid voor anderen. Net zoals een moeder haar eigen leven geeft om haar kind te beschermen, zo geeft mettā alleen maar en wil daar nooit iets voor terug. De eigen belangen behartigen is een fundamentele motivatie van de menselijke natuur. Wanneer deze drang getransformeerd wordt in de wens om het belang en het geluk van anderen te bevorderen, is niet alleen de basale drang van zelf-vervulling overwonnen, maar wordt het bewustzijn ook universeel door zijn eigen belang overeen te laten komen met het belang van alle wezens. Door deze verandering wordt ook je eigen welzijn op de best mogelijke manier bevorderd.

Mettā is de beschermende en enorm geduldige houding van een moeder die alle moeilijkheden verdraagt in het belang van haar kind en het te allen tijde beschermt, ook al misdraagt het zich. Mettā is ook de houding van een vriend die je het beste wil geven om je welbevinden te bespoedigen. Als deze kwaliteiten van mettā voldoende zijn ontwikkeld door mettā-bhāvanā – de meditatie op universele liefde – is het resultaat de verwerving van een geweldige innerlijke kracht die jezelf en anderen gezond houdt, beschermt en geneest.

Los van de hogere implicaties is mettā vandaag de dag een pragmatische noodzaak. In een wereld die wordt bedreigd door allerlei soorten van vernielzucht, levert mettā, uitgedrukt in daden, woorden en gedachten, de enige constructieve bijdrage om eendracht, vrede en wederzijds begrip te brengen. Mettā is met zekerheid het opperste middel omdat het zowel de fundamentele hoeksteen vormt van alle hogere religies, als ook de basis vormt van alle heilzame activiteiten die bedoeld zijn om het welzijn van de mensheid te bevorderen.

Deze tekst is erop gericht om de verschillende facetten van mettā te onderzoeken zowel in theorie als beoefening. Het onderzoek van de dogmatische en ethische kant van mettā zal worden voortgezet door een studie van de populaire Karaniya Mettā Sutta, ‘Hymne van Universele Liefde’ van de Boeddha. In relatie tot dit thema zullen we ook kijken naar verscheidene andere teksten die over mettā gaan. De uitleg over mettā-bhāvanā, de meditatie over universele liefde, zal de praktische instructies geven om dit type van contemplatie te ontwikkelen zoals beschreven in de belangrijkste meditatie teksten van de Theravāda-boeddhistische traditie, te weten de Visuddhimagga, de Vimuttimagga en de Patisambhidamagga.

  1. De Karaniya Mettā Sutta
  2. De achtergrond van de Mettā Sutta
  3. Drie Aspecten van Mettā
  4. De Ethiek van Mettā
  5. De Psychologie van Mettā
  6. Mettā Meditatie
  7. De Zegeningen van Mettā
  8. De kracht van Mettā
  9. Over de auteur

1. De Karaniya Metta Sutta: Hymne van Universele Liefde

  1. Karanīya mattha kusalena
    Yantam santam padam abhisamecca
    Sakko ujū ca sūjū ca
    Suvaco cassa mudu anatimāni

    Degene die zijn welzijn wil bevorderen,
    Door een glimp van de staat van perfectie te hebben gezien
    Zou kundig moeten zijn, eerlijk en oprecht,
    Vriendelijke sprekend, zachtmoedig en niet trots.
  2. Santussako ca subharo ca
    Appakicco ca sallahukavutti
    Santindriyo ca nipako ca
    Apagabbho kulesu ananugiddho

    Tevreden, zou hij makkelijk te onderhouden moeten zijn,
    Niet te druk, en eenvoudig levend.
    Zijn zintuigen tot rust gebracht, laat hem voorzichtig zijn,
    En niet brutaal, maar ook niet slaafs naar zijn familie.
  3. Naca khuddham samācare kiñci
    Yena viññū pare upavadeyyum
    Sukhino vā khemino hontu
    Sabbe sattā bhavantu sukhi-tattā

    Ook moet hij zich onthouden van elke actie,
    Die de wijze aanleiding geeft om hem te bekritiseren
    (Laat hem dan de gedachte ontwikkelen:)
    Mogen alle wezens gezond en veilig zijn
    Mogen alle wezens gelukkig zijn!
  4. Ye keci pāna bhūtatthi
    Tasāvā thāvarā vā anavasesā
    Dighā vā ye mahantā vā
    Majjhimā-rassakānuka thūlā

    Wat voor soort levende wezens er ook zijn,
    Zonder uitzonderingen, zwak of sterk,
    Lang, groot of gemiddeld van vorm,
    Of kort, klein of gezet,
  5. Ditthā vā yeva aditthā
    Ye ca dūre vasanti avidūre
    Bhūtā vā sambhavesī vā
    Sabbe sattā bhavantu sukhi-tattā

    Zichtbaar of onzichtbaar,
    Zij die dichtbij leven of ver weg,
    Zij die geboren zijn en zij die geboren willen worden,
    Mogen alle wezens gelukkig zijn!
  6. Na paro param nikubbetha
    Nāti-maññetha katthaci nam kañci
    Byāro-sanā patigha-saññā
    Nāñña-maññassa dukkha miccheyya

    Laat niemand zijn gezel
    Bedriegen of afkraken;
    Laat niemand iemand anders kwaad doen
    Uit wrok of haat.
  7. Mātā yathā niyam puttam
    Āyusā ekaputta-manurakkhe
    Evampi sabba bhūtesu
    Mānasam-bhāvaye aparimānam

    Net zoals een moeder met haar eigen leven
    Haar eigen kind, haar enig kind beschermt,
    Laat al-omvattende gedachten
    Voor alle wezens de jouwe zijn.
  8. Mettañ ca sabba lōkasmim
    Mānasam bhāvaye aparimānam
    Uddham adho ca tiriyañ ca
    Asambādham averam asapattam

    Cultiveer een allesomvattend bewustzijn van liefde
    Voor alle wezens in het universum,
    In al zijn hoogte, diepte en breedte –
    Liefde die zorgeloos is
    En los staat van haat en vijandigheid.
  9. Tittham caram nisinno vā
    Sayāno vā yāvat’assa vigatamiddho
    Etam satim adhittheyya
    Brahma metam vihāram idha-māhu

    Terwijl je staat, zit of ligt,
    Zo lang als je wakker bent,
    Volg dit gewaar zijn met alle kracht:
    Het wordt geacht de Goddelijke Staat te zijn.
  10. Ditthiñ ca anupagamma sīlavā
    Dassanena sampanno
    Kāmesu vineyya gedham
    Nahi jātu gabbhaseyyam punaretī ti

    Niet meer vasthoudend aan onjuiste overtuigingen,
    Met deugd en zicht op het ultieme,
    En alle zintuiglijke begeerte overwonnen hebbend,
    Zal je nooit meer worden geboren in een baarmoeder.

2. De Achtergrond van de Mettā Sutta

De historische achtergrond die de Boeddha er toe bracht de Karaniya Mettā Sutta uit te spreken wordt uitgelegd in het commentaar geschreven door Acariya Buddhaghosa, die het heeft ontvangen via een ononderbroken lijn van Ouderen die teruggaat tot aan de dagen van de Boeddha zelf.

Het verhaal gaat dat vijfhonderd monniken instructies kregen van de Boeddha in specifieke meditatietechnieken geschikt voor hun individuele temperamenten. Daarna gingen ze naar de voet van de Himalaya om er gedurende de vier maanden van de regenretraite een teruggetrokken leven te leiden van intensieve meditatie. In die dagen kwamen monniken van alle delen van het land ongeveer twee maanden voor de regenretraite zou starten bij elkaar om directe instructies van de Allerhoogste Leraar te ontvangen. Daarna gingen ze terug naar hun kloosters, boshutten of kluizenaarswoningen om een krachtige poging naar spirituele bevrijding te doen. Dit was hoe deze vijfhonderd monniken zich wendden tot de Boeddha, die in Savatti verbleef in het Hof van Jeta in het klooster dat was gebouwd door Anathapindika.

Nadat ze hun instructies hadden ontvangen gingen ze op zoek naar een geschikte plek, en in de loop van hun zoektocht vonden ze snel een prachtig heuveltje aan de voet van de Himalaya. Volgens de commentaren, “leek dit heuveltje op een glimmend kristal van blauw kwarts; het zag er prachtig uit met een koel dicht bos van kreupelhout en een stuk grond bedekt met zand dat leek op een net van parels, of een laken van zilver, en het was voorzien van een schone bron met koel water.” De Bhikkhu‘s waren geboeid door het mooie uitzicht. Er waren een paar dorpen in de buurt alsmede een klein stadje met een markt, ideaal als plek voor aalmoezen. De monniken brachten in dat idyllische kreupelhout een nacht door en de volgende morgen gingen ze naar het stadje met de markt voor aalmoezen.

De inwoners waren zeer verheugd de monniken te zien, omdat het zelden voorkwam dat een groep monniken de retraite doorbrachten in dat deel van de Himalaya. Deze vrome toegewijden gaven de monniken te eten en smeekten ze om er als hun gasten te verblijven en beloofden om voor iedereen een hut dichtbij het kreupelhout op de strook met zand te bouwen, zodat ze hun dagen en nachten in diepe meditatie konden doorbrengen onder de oude takken van de majestueuze bomen. De Bhikkhu’s stemden in en de toegewijden van dat gebied bouwden al gauw kleine hutten aan de rand van het kreupelhout en voorzagen elke hut van een houten bed, een stoel en kannen met water om te drinken en te wassen.

Nadat de monniken zich tevreden in deze hutten hadden gevestigd, koos iedereen een boom uit om onder te mediteren zowel overdag als ‘s nachts. Er wordt verteld dat deze grote bomen bewoond werden door boom-goden die een hemels verblijf hadden laten bouwen, op een passende manier gebruikmakend van de bomen. Uit verering voor de mediterende monniken stonden deze goden hun terzijde met hun families. Deugdzaamheid werd door iedereen vereerd, in het bijzonder door goden, en toen de monniken onder de bomen zaten vonden de goden die een huishouden hadden het niet fijn om boven hen verheven te blijven. De goden hadden gedacht dat de monniken ongeveer twee dagen zouden blijven en verdroegen blij het ongemak. Maar toen dag na dag verstreek en de monniken nog steeds de basis van de bomen in beslag namen, vroegen de goden zich af wanneer ze weg zouden gaan. Ze waren net onteigende dorpelingen wiens huizen waren gevorderd door de ambtenaren van het bezoekende lid van het koninklijk huis en ze bleven angstig van een afstand toekijken, zich afvragend wanneer zij hun huis terug zouden krijgen.

Deze onteigende goden bediscussieerden de situatie onderling en besloten om de monniken bang te maken door ze angstaanjagende objecten te laten zien, door vreselijke geluiden te maken en door een ziekmakende stank te maken. Bijgevolg materialiseerden ze al deze angstaanjagende condities en troffen daarmee de monniken. De monniken werden al gauw bleek en konden zich niet langer op hun meditatieobject concentreren. Omdat de goden doorgingen met pesten verloren ze zelfs hun basale bewuste aandacht, en hun breinen leken te worden overstelpt door de onderdrukkende beelden, geluid en stank. Toen de monniken bij elkaar kwamen om te wachten op de meest seniore Oudere van de groep, vertelde iedereen zijn ervaringen. De Oudste suggereerde: ”Broers, laten we naar de Gezegende gaan en ons probleem aan hem voorleggen. Er zijn twee soorten regenretraites – de vroege en de late. Alhoewel we de vroege afbreken door deze plaats te verlaten, kunnen we altijd de late oppakken nadat we de Heer hebben ontmoet. De monniken stemden in en gingen onmiddellijk op weg, zo wordt het verteld, zonder zelfs de toegewijden op de hoogte te brengen.

In etappes bereikten ze Savatthi, gingen naar de Gezegende, knielden voor zijn voeten, vertelden over hun angstaanjagende ervaringen en vroegen op een aandoenlijke wijze naar een andere plek. Door middel van zijn supernormale krachten verkende de Boeddha heel India, maar omdat hij geen andere plek kon vinden behalve dezelfde plek waar ze spirituele bevrijding konden bereiken zei hij tegen hen: ”Monniken ga terug naar dezelfde plek! Alleen door daar te streven zullen jullie de vernietiging van de innerlijke verontreinigingen bewerkstelligen. Wees niet bang! Als jullie verlost willen worden van de pesterijen van de goden, leer deze sutta. Het zal een thema zijn voor de meditatie alsmede een formule voor bescherming (paritta).

Toen droeg de Meester de Karaniya Mettā Sutta voor – De Hymne van Universele Liefde – die de monniken in de aanwezigheid van de Heer uit het hoofd leerden. Daarna gingen ze terug naar dezelfde locatie.

Naarmate de monniken hun hutten in het kreupelhout naderden terwijl ze de Mettā Sutta reciteerden, werden de harten van de goden dusdanig gevuld met warme gevoelens van vriendelijkheid dat ze zichzelf in menselijke vorm materialiseerden en de monniken met grote eerbied ontvingen. Ze pakten hun bedelnappen op, brachten hen naar hun kamers, zorgden ervoor dat ze werden voorzien van water en voedsel en toen, terwijl ze hun normale vormen weer aannamen, nodigden ze hen uit om weer aan de basis van de boom te gaan zitten om te gaan mediteren zonder aarzeling of angst.

Daarnaast verzorgden de goden tijdens de drie maanden van de regenretraite niet alleen de monniken op elke mogelijke manier, maar zorgden er ook voor dat de plek helemaal stil was. Door in volmaakte stilte te kunnen zitten bereikten alle monniken het hoogtepunt van de spirituele perfectie. Elk van de vijfhonderd monniken was een Arahant geworden.

Een dergelijke kracht ligt intrinsiek besloten in de Mettā Sutta. Degene die de sutta met oprecht vertrouwen reciteert en die daardoor de bescherming van de goden oproept en mediteert op mettā, zal zichzelf niet alleen op alle mogelijke manieren beschermen, maar zal iedereen om zich heen ook beschermen en zal spirituele vooruitgang boeken die werkelijk geverifieerd kan worden. Geen kwaad of schade kan diegene overkomen die het pad van mettā volgt.

3. Drie Aspecten van Mettā

De Mettā Sutta bestaat uit drie delen, waarbij elk deel zich richt op een specifiek aspect van mettā. Het eerste deel ( regel 3 tot 10) heeft betrekking op dat aspect dat een diepe en systematische toepassing van liefde-vriendelijkheid vereist in iemands dagelijks gedrag. Het tweede deel (regel 11 tot 20) brengt liefde-vriendelijkheid als aparte meditatietechniek of ontwikkeling van het bewustzijn die tot samadhi leidt tot uitdrukking – een hoger bewustzijn dat wordt geïnduceerd door absorptie. En het derde deel (regel 21 tot 40) benadrukt een totale toewijding aan de filosofie van universele liefde en zijn persoonlijke, sociale en empirische verlengstukken – liefde-vriendelijkheid door middel van alle lichamelijke, verbale en mentale activiteiten.

Mettā is die specifieke factor die de verzamelde verdiensten (puñña) ’laat rijpen’ die zijn verkregen door de tien manieren voor het verwerven van verdiensten (dasa-puñña-kiriya-vatthu), zoals de beoefening van vrijgevigheid, deugdzaamheid, etc. En ook is het mettā wat ervoor zorgt dat de tien hoogstaande spirituele kwaliteiten die bekend staan als “volmaaktheden” (pāramitā) tot wasdom komen.

Het op die manier beoefenen van mettā kan worden vergeleken met het ontstaan van een grote boom, vanaf het moment dat het zaad wordt gezaaid tot aan de tijd dat de boom zwaar beladen is met weelderig fruit en zijn zoete geur wijd en zijd verspreidt, daardoor talloze wezens aantrekkend om te genieten van zijn smakelijke en voedzame overvloed. Het ontkiemen van het zaad en het groeien van de plant worden als het ware zichtbaar gemaakt door het eerste deel van de sutta. In het tweede deel is de boom, robuust en ontwikkeld, geheel bedekt met geurende en prachtige bloemen, alle ogen naar zich toetrekkend.

Als een gedragspatroon zorgt het eerste aspect van mettā ervoor dat iemands leven groeit als een boom, vrijgevig en edel. Mettā als meditatie heeft invloed op die spirituele bloei waarbij iemands totale leven een bron van blijdschap voor iedereen wordt. Het derde deel verbeeldt de verwezenlijking van spirituele ontwikkeling in deze voorstelling, waarbij iemand een allesomvattende vorm van spirituele liefde laat zien die op een krachtige manier de maatschappij als geheel kan beïnvloeden en die iemand naar de hoogten van transcendentale realisatie leidt.

Het menselijke bewustzijn lijkt op een mijn die een onuitputtelijke opslag van spirituele kracht en inzicht bevat. Dit immense innerlijke potentieel van verdienste kan alleen door de beoefening van mettā ten volle ontwikkeld worden, zoals duidelijk wordt uit de beschrijving van mettā als die “ontwikkelingskracht” die de slapende verdiensten laat rijpen. In de Mangala Sutta wordt verteld dat pas nadat je een verheffende persoonlijke relatie bent aangegaan (bv je in goed gezelschap begeven, etc.) je de juiste omgeving hebt gekozen om de verdiensten van het verleden tot rijping te laten komen. Dit tot rijping laten komen is precies wat mettā doet. Het louter vermijden van slecht gezelschap en het leven in een gecultiveerde omgeving is niet genoeg: het bewustzijn moet gecultiveerd worden door mettā. Vandaar de verwijzing naar de verwezenlijking van verdiensten uit het verleden.

4. De Ethiek van Mettā

In de boeddhistische context is ethiek juist gedrag, wat geluk en gemoedsrust brengt en nooit aanleiding geeft tot spijt, piekeren of onrust. Dit is het onmiddellijke psychologische voordeel. Juist gedrag leidt ook tot een gelukkige wedergeboorte, die de aspirant in staat stelt vooruitgang te boeken op het pad naar spirituele bevrijding. Het is ook de basis voor vooruitgang in de Dhamma in het hier en nu. Met andere woorden zorgt de juiste spraak, juiste actie en juiste manier van leven uit het Edele Achtvoudige Pad van de Boeddha in de beste zin voor het juiste gedrag.

Boeddhistische ethiek is tweevoudig: Het volbrengen van bepaalde deugden (cāritta), en leefregels voor onthouding (vāritta). Cāritta, zoals te vinden in de Mettā Sutta luidt als volgt:

[Hij] zou kundig moeten zijn, eerlijk en oprecht,
Vriendelijke sprekend, zachtmoedig en niet trots.
Tevreden, zou hij makkelijk te onderhouden moeten zijn,
Niet te druk, en eenvoudig levend.
Zijn zintuigen tot rust gebracht, laat hem voorzichtig zijn,
En niet brutaal, maar ook niet slaafs naar zijn familie

Vāritta wordt beschreven in de volgende vers:

Ook moet hij zich onthouden van elke actie,
Die de wijze aanleiding geeft om hem te bekritiseren

Cāritta en vāritta worden op deze manier beoefend door mettā middels fysiek handelen en spraak; het resulterende innerlijke geluk en de altruïstische drang worden weergegeven door mettā middels mentaal handelen, zoals gevonden wordt aan het einde van het couplet:

Moge alle wezens gezond en veilig zijn,
Moge alle wezens gelukkig zijn!

De ethiek van mettā voorziet niet allen in een subjectief welbevinden, of de gelegenheid om vooruitgang te boeken in de Dhamma in het hier en nu en van een gelukkige wedergeboorte te genieten in de toekomst, maar het betekent ook de gift van onbevreesdheid en veiligheid – abhayadana en khemadana.

Een analyse van het gedragspatroon en de karaktertrekken die door de Mettā Sutta worden aanbevolen voor een betekenisvolle interactie, zowel ten aanzien van individuele personen als van de maatschappij als geheel, biedt volop inzicht in de grote gevolgen van de sutta voor mentale gezondheid.

Bekwaamheid is niet alleen louter efficiëntie of vaardigheid, maar betekent iets goed doen, de anderen in acht nemend, zodat je geen ongemak veroorzaakt voor anderen. Omdat een vermogend iemand erg hoogmoedig kan worden wordt de beoefenaar geadviseerd om “eerlijk en oprecht” te zijn, en tegelijkertijd “op een vriendelijke manier te praten, zachtmoedig en niet trots”- inderdaad een perfecte synthese en een evenwicht van eigenschappen.

Degene die tevreden is, is “gemakkelijk te onderhouden.” Zuinigheid, uit overweging voor anderen, is een nobele eigenschap.. In de mate dat de eigen behoeften worden beperkt als een voorbeeld voor anderen en als een middel om hen niet te storen, in zoverre toont men verfijning. Hoe grof en materialistisch een persoon wordt, hoe meer zijn behoeften toenemen. De maatstaf om de geestelijke gezondheid van een bepaalde samenleving te beoordelen, is dus de vermindering van behoeften, dat wil zeggen het element van tevredenheid.

Een materialistisch en egocentrisch leven wordt niet alleen gekenmerkt door een toename van behoeften maar ook door onrust, zich manifesterend in druk en hyperactief zijn en het ontbreken van matiging en zelfbeheersing. Mettā, wat het welzijn van allen bevordert, moet vanzelfsprekend gebouwd zijn op zulke kwaliteiten van sober humanisme zoals die weerspiegeld worden in het hebben van een paar betekenisvolle en gekozen taken die aan het maximale welzijn van alle betrokkenen bijdragen.

Een simpel leven leiden als een uitdrukking van mettā betekent een heroriëntatie van je verwachtingen en gedrag, zelfs in onze competitieve, plezier-zoekende en op bezit gerichte wereld. Iemand die een simpel leven leidt is vriendelijk en tegelijkertijd efficiënt en effectief, heeft controle over zijn zintuigen, is bescheiden, sober en beheerst. Voor een dergelijk persoon wordt mentale ontwikkeling door middel van meditatie natuurlijk en moeiteloos: daarom het kenmerk “zijn zintuigen tot rust gebracht.”

Mettā in gedrag omvat de beoefening van voorzichtigheid, dat wil zeggen praktische wijsheid. Alleen een verstandig en wijs iemand kan echt mettā, in al zijn gevarieerde vormen in het dagelijks leven en in alle typen van intermenselijke relaties, beoefenen. Zelfingenomenheid, wat voortkomt uit een gevoel van beter en meer toegewijd zijn dan een ander, kan vaak (en is ook vaak) een façade zijn van spirituele beoefening. Om “niet brutaal, maar ook niet slaafs te zijn naar familie” is een aanwijzing voor de persoon die mettā beoefent om zich niet in zelfingenomenheid van enige vorm te laten meeslepen.

Daarnaast wordt de beoefenaar van mettā geadviseerd zich te onthouden van elke actie, zelfs ten aanzien van sociale conventies, op grond waarvan een wijs man hem zou bekritiseren voor het ontbreken van voorzichtigheid of gepastheid. Het is niet goed genoeg om enkel goed te zijn, maar je moet ook goed overkomen, rekening houdend met het eigen welbevinden en dat van anderen. Een voorbeeldig leven dient geleefd te worden zodat het ten goede komt aan iedereen, voor het welzijn van de maatschappij.

Iemand die op die manier leeft stort zich op de beoefening van het allesomvattende bewustzijn van mettā door middel van meditatietechnieken zoals weergegeven in het overgebleven deel van de sutta.

Mettā wordt ook een paritta genoemd – een spirituele formule die in staat is om je welzijn in stand te houden, je beschermt tegen alle gevaren en je uit incidenten en ongelukken redt.

Toen de monniken niet in dat prachtige bos voorzien van alle gemakken konden blijven om te mediteren omdat de goden vijandig gezind waren, moesten ze de plek verlaten. En toen ze beschikten over de bescherming van de Mettā Sutta die ze reciteerden en waarop ze mediteerden tijdens hun reis, waren de goden vriendelijk en stonden ze hun al op te wachten tegen de tijd dat ze de plek bereikten. Vijandigheid was veranderd in gastvrijheid.

De bescherming van paritta werkt zowel subjectief als objectief. Subjectief omdat terwijl mettā het bewustzijn reinigt en versterkt, het de slapende potenties doet ontwaken, wat resulteert in spirituele transformatie van de persoonlijkheid. Getransformeerd door mettā wordt het bewustzijn niet langer gekweld door begeerte, haat, lust, jaloezie en andere bewustzijn-vervuilende factoren die je echte vijanden zijn en een bron van ongeluk.

Objectief gezien is mettā een mentale kracht die in staat is om elke bewustzijn overal te beroeren, ontwikkeld of niet. De straling van mettā kan iemand niet alleen kalmeren of de pijlen van haat binnenin verwijderen, maar in sommige gevallen kan het zelfs ernstige ziektes genezen. Het is een gewone ervaring in boeddhistische landen om te zien hoe mensen van allerlei ziektes genezen en bevrijd worden van ongeluk door het reciteren van paritta. Mettā is dus een echte genezende kracht. Op deze manier gedraagt mettā zich als paritta, een genezende formule die borging biedt.

5. De Psychologie van Mettā

De Pali-commentatoren leggen uit dat je van alle wezens houdt door:

(a) geen schade toe te brengen aan alle wezens en op die manier vermijdt om schade toe te brengen;
(b) niet aanstootgevend te zijn (naar alle wezens) en op die manier vermijdt om aanstoot te geven;
(c) het niet kwellen (van alle wezens) en op de manier vermijdt om te kwellen;
(d) het niet vernietigen (van elke vorm van leven) en op die manier vermijdt om te vernietigen;
(c) niet te ergeren (aan alle wezens) en op die manier vermijdt om te ergeren;
(f) door de gedachte te projecteren, “Moge alle wezens vriendelijk zijn en niet vijandig”;
(g) door de gedachte te projecteren, “Moge alle wezens gelukkig zijn en niet ongelukkig”;
(h) door de gedachte te projecteren, “Moge alle wezens welzijn ervaren en niet bezorgd zijn.”

Op deze acht manieren hou je van alle wezens; daarom wordt het universele liefde genoemd. En omdat je deze kwaliteit van liefde van binnen oproept, is het afkomstig van het bewustzijn. En omdat dit bewustzijn vrij is van elke gedachte van kwade wil wordt het aggregaat van liefde, bewustzijn en vrijheid gedefinieerd als de universele liefde die leidt naar de vrijheid van het bewustzinj.

Uit de bovenstaande passage kan worden opgemaakt dat mettā kan leiden tot het “ontgroeien” van negatieve trekken door actief de gecorreleerde positieve deugden in praktijk te brengen. Pas wanneer je actief beoefent om geen schade toe te brengen aan alle wezens, kun je de neiging ontgroeien om schade toe te brengen aan anderen. Op vergelijkbare manier werkt het voor de andere kwaliteiten van geen aanstoot geven, het niet kwellen, het niet vernietigen en geen ergernis te veroorzaken in daden, woorden en gedachten, waardoor je de negatieve trekken van aanstoot geven, het kwellen van anderen, van vernielzucht en geïrriteerdheid kan ontgroeien. Bovenop dergelijk positief gedrag en een principiële manier van leven ontwikkel je het bewustzijn verder door die specifieke techniek die mettā-bhāvanā wordt genoemd, waarmee krachtige gedachten van spirituele liefde worden gegenereerd die grenzeloos groeien en het bewustzijn zelf oneindig en universeel maken.

Gedachten die alle wezens toewensen om vriendelijk te zijn en nooit vijandig, gelukkig en nooit ongelukkig, om te genieten van welzijn en nooit verontrust te zijn, houdt niet alleen verhevenheid en onbegrensdheid in, maar ook een complete mentale vrijheid. Daarom de geschiktheid van de uitdrukking “universele liefde die leidt tot mentale vrijheid.”

Wat betreft de betekenis van de vijf aspecten die tegenover mettā staan, is schade doen de wens om iemand te onderdrukken of te beschadigen; aanstootgevend zijn is de neiging om te kwetsen of te verwonden; kwellen is een synoniem voor de sadistische neiging om te pijnigen, anderen bloot te stellen aan pijn en ellende; vernietigen is er een einde aan maken, de neiging van de extremist of de beeldenstormer; ergeren is om te belasten, problemen veroorzakend en ervoor zorgend dat anderen zich zorgen maken of gespannen raken. Elk van deze neigingen is geworteld in antipathie en kwaadwilligheid en zorgt voor een contrast met mettā, zowel als een vorm van gedrag en als psychologische zijnstoestand of mentale houding.

Het vervangen van een negatief kenmerk door de tegenoverliggende positieve richting houdt een in hoge mate ontwikkelde en volwassen benadering van het leven in. Het vermogen om geen schade te doen, niet aanstootgevend te zijn, niet te kwellen, niet te vernietigen en niet te ergeren betekent een erg verfijnd, mooi en liefdevol gedrag in een wereld waar interactie tussen mensen zoveel spanning en ellende veroorzaakt.

Volgens de Visuddhimagga, is mettā een “oplosmiddel” dat niet alleen iemands eigen psychische vervuilingen van boosheid, wrok en aanstootgevendheid “wegsmelt”, maar ook dat van anderen. Omdat het de benadering van vriendschap kiest, wordt zelfs de vijand veranderd in een vriend.

Het zal uit deze analyse duidelijk worden dat alleen wanneer men geneigd is het goede in mensen te zien en het welzijn van anderen verkiest en dienovereenkomstig goedaardig is (om elke vorm van irritatie of kwelling te verwijderen) en actief welzijn bevorderd, mettā als een oplossing functioneert. Er wordt gezegd dat het uiteindelijke doel van mettā is om transcendentaal inzicht te bereiken, en als dat niet mogelijk is zal het op zijn minst een wedergeboorte in de sublieme sfeer van de Brahma-wereld tot gevolg hebben, naast dat het in het hier en nu een innerlijke vrede en een gezond bewustzijn brengt. Daarom de verzekering van de Boeddha in de Mettā Sutta:

Niet meer vasthoudend aan onjuiste overtuigingen,
Met deugd en zicht op het ultieme,
En elke vorm van sensuele begeerte te hebben overwonnen,
Zal hij nooit meer in een baarmoeder geboren worden.

Liefde wendt kwade wil af, wat van alle emoties de meest beschadigende is. Daarom wordt er gezegd: “Want dit is de ontsnapping van kwade wil, vrienden, dat wil zeggen, de vrijheid van geest tot stand gebracht door universele liefde”(Digha Nikaya, III.234).

Bij de beoefening van mettā is het belangrijk om die emoties te begrijpen die mettā teniet doen, ofwel door overeenkomstig te zijn of door te verschillen. De Visuddhimagga noemt ze “de twee vijanden – nabij en ver weg.” Begeerte, lust, wereldse affectie, sensualiteit – allemaal worden ze “de nabije vijanden” genoemd omdat ze vergelijkbaar zijn in tendensen. Degene met lust ziet ook de “mooie kant” of “schoonheid” en raakt daardoor betrokken. Liefde zou ertegen moeten worden beschermd opdat de vermomming van deze emoties de beoefenaar niet misleiden.

Kwade wil, boosheid en haat, wat andersoortige emoties zijn, vormen de “verre vijand.” De verre vijand kan gemakkelijk worden onderscheiden, dus niemand hoeft er bang voor te zijn, maar je moet ze overwinnen door een hogere kracht te projecteren, die van liefde. Maar je moet op je hoede zijn voor de nabije vijand, omdat het zelf-illusie creëert, het ergste dat iemand kan overkomen.

Er wordt gezegd dat mettā alleen begint wanneer er ijver is in de vorm van een wens om te handelen. Nadat je begonnen bent met oprechte inspanning, kan je alleen doorgaan als de vijf hindernissen – zintuiglijke begeerte, kwade wil, dufheid en slaperigheid, onrust en piekeren, en twijfel – zijn gestopt. Mettā bereikt vervolmaking met het bereiken van absorptie (jhāna).

6. Mettā Meditatie

Er zijn verschillende manieren om mettā-bhāvanā, de meditatie op universele liefde, te beoefenen. Drie van de belangrijkste methoden zullen hier worden uitgelegd. Deze instructies, die zijn gebaseerd op canonische bronnen en commentaren, zijn bedoeld om de mettā-meditatie op een duidelijke, eenvoudige manier uit te leggen zodat iedereen die echt van plan is om de beoefening op te pakken geen twijfel hoeft te hebben over hoe het moet worden gedaan. Voor de volledige instructies over de theorie en de beoefening van mettā-bhāvanā wordt verwezen naar de Visuddhimagga, Hoofdstuk IX.

Methode 1

Ga op in een comfortabele houding op een stille plek zitten – een altaar kamer, een stille kamer, een park, of elke andere plek die privacy en stilte biedt. Terwijl je de ogen gesloten houdt, herhaal je het woord ‘mettā’ een paar keer en roep je mentaal de betekenis ervan op – liefde als het tegenovergestelde van haat, wrok, kwaadwilligheid, ongeduld, trots en arrogantie en als een diep gevoel van welwillendheid, sympathie en vriendelijkheid, dat het geluk en welzijn van anderen bevordert.

Vervolgens visualiseer je je eigen gezicht in een gelukkige en stralende gemoedstoestand. Elke keer wanneer je je gezicht in de spiegel ziet, zie jezelf dan in een gelukkige gemoedstoestand en breng jezelf tijdens meditatie in deze gemoedstoestand. Iemand in een gelukkige gemoedstoestand kan niet boos worden en kan geen negatieve gedachten en gevoelens hebben. Nadat je jezelf in een gelukkige gemoedstoestand hebt gevisualiseerd, laad jezelf dan op met de gedachte: “Moge ik vrij mag zijn van vijandigheid, vrij van aandoeningen, vrij van leed; moge ik gelukkig leven.” Als je jezelf op deze wijze overgiet met de positieve gedachtekracht van liefde, wordt je als een gevuld vat waarvan de inhoud klaar is om in alle richtingen te overstromen.

Vervolgens visualiseer je je meditatieleraar, als die nog leeft; zo niet, kies dan een andere levende leraar of gerespecteerd persoon. Zie hem terwijl hij gelukkig is en projecteer de gedachte: “Moge hij vrij zijn van vijandigheid, vrij van aandoeningen, vrij van leed; moge hij gelukkig leven.”

Denk daarna aan andere mensen die gerespecteerd dienen te worden, en die ook nog in leven zijn – monniken, leraren, ouders en ouderen en verspreid naar elk van hen intens de gedachte van mettā op de al eerder vermelde manier: “Mogen ze vrij mogen zijn van vijandigheid, vrij van aandoeningen, vrij van leed; mogen ze gelukkig leven.”

De visualisatie moet helder zijn en de gedachtestraling moet echt “gewild” zijn. Als de visualisatie gehaast gebeurd of als het toewensen in een vluchtige of mechanische manier wordt gedaan, dan zal de beoefening weinig nut hebben omdat het dan een louter intellectueel tijdverdrijf van het nadenken over mettā zal zijn. Je moet goed begrijpen dat nadenken over mettā een ding is, en het mettā geven om actief de gedachtekracht van liefde-vriendelijkheid te projecteren, een geheel ander ding is.

Let op dat alleen een levend persoon gevisualiseerd wordt, niet een overleden iemand. De reden hiervoor is dat een overleden persoon, die van vorm is veranderd, buiten de focus ligt van de mettā-projectie. Het object van mettā is altijd een levend wezen, en de gedachtekracht zal ineffectief worden wanneer het object niet meer leeft.

Nadat je stralende gedachten van mettā in de volgorde zoals die al eerder is vermeld – jezelf, de meditatieleraar en andere eerbiedwaardige personen – hebt gestuurd – moet je vervolgens één voor één je dierbaren visualiseren te beginnen met je familie, terwijl je iedereen met uitbundige stralen van liefde-vriendelijkheid overspoelt. Liefdadigheid begint thuis: als je je eigen mensen niet kunt liefhebben, zal je ook niet in staat zijn anderen lief te hebben.

Terwijl je mettā naar je familie stuurt moet je aan het einde van deze reeks voorzichtig zijn met het denken aan iemand die je erg dierbaar is, zoals je man of vrouw. De reden hiervoor is dat de intimiteit tussen man en vrouw het element van wereldlijke liefde introduceert wat mettā vervuilt. Spirituele liefde moet hetzelfde zijn naar iedereen. Op een zelfde manier geldt dat als je een tijdelijk misverstand of ruzie met een familielid of bloedverwant hebt gehad, hij of zij in een later stadium moet worden gevisualiseerd om te voorkomen dat de je aan de onplezierige omstandigheden wordt herinnerd.

Daarna moet je neutrale personen visualiseren, mensen die je noch mag noch niet mag, zoals je buren, collega’s op het werk, oppervlakkige kennissen, etc. Nadat je liefhebbende gedachten hebt gestuurd naar iedereen in de neutrale cirkel, moet je nu de personen visualiseren die je niet mag, waar je vijandigheid voor voelt of een vooroordeel tegen hebt, zelfs die mensen waarmee je een tijdelijk misverstand hebt. Terwijl je de personen die je niet mag visualiseert moet je naar iedereen mentaal herhalen: ”Ik voel geen vijandschap naar hem/haar, moge hij/zij dat ook niet naar mij toe voelen. Moge hij/zij gelukkig zijn!”

Op die manier visualiseer je mensen uit verschillende cirkels en verbreek je de barrière die wordt veroorzaakt door sympathieën en antipathieën, gehechtheid en haat. Wanneer je in staat bent een vijand zonder boosheid te bezien en met dezelfde hoeveelheid vriendelijkheid die je hebt voor een goede vriend, verwerft mettā een sublieme onpartijdigheid die het bewustzijn opwaarts en naar buiten toe in een spiraalvormige beweging van steeds grotere cirkels verheft, totdat het allesomvattend wordt.

Met visualisatie wordt het “in je bewustzijn oproepen” of visualiseren van bepaalde objecten bedoeld, zoals een persoon, een bepaald gebied of een richting of een categorie van wezens. Met andere woorden betekent het het je voorstellen van mensen naar wie we gedachten van liefde gaan projecteren of verspreiden. Stel je bijvoorbeeld je vader voor en visualiseer zijn gezicht in een gelukkige en stralende gemoedstoestand en projecteer de gedachte naar het gevisualiseerde beeld, terwijl je mentaal zegt: “Moge hij gelukkig zijn! Moge hij vrij zijn van ziekte of narigheid! Moge hij een goede gezondheid hebben.” Je mag elke gedachte gebruiken die zijn welzijn bevordert.

Met straling wordt zoals hierboven is uitgelegd de projectie van zekere gedachten bedoeld die het welzijn van de personen bevordert waarop je bewuhstzijn gericht is. Een gedachte van mettā is een sterke gedachtekracht. Het is mogelijk dat datgene tot stand wordt gebracht wat je wilde. Want welzijn toewensen is willen en dus creërend handelen. In feite is alles wat mensen tot stand hebben gebracht het resultaat van wat ze hebben gewild, of het nu een stad is of een waterkrachtcentrale, een raket die naar de maan gaat, een vernietigingswapen, of een artistiek of literair meesterstuk. Ook de stralende gedachten van mettā zijn wilskracht die wat je ook maar wilt tot stand kunnen brengen. Het is geen zeldzame uitzondering om door de toepassing van de gedachtekracht van mettā zieken genezen te zien worden of ongelukken afgewend, zelfs van een grote afstand. Maar deze gedachtekracht moet op een erg specifieke en wilskrachtige manier worden gegenereerd door een bepaalde volgorde te hanteren.

De formule die hier wordt gebruikt om mettā uit te stralen komt uit de oude Patisambhidamagga: “Mogen ze vrij zijn van vijandigheid, vrij van aandoeningen, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn” (avera hontu, abyapajjha hontu, anigha hontu, sukhi attanam pariharanogentu). De uitleg uit het commentaar over deze termen is van groot belang. “Vrij van vijandigheid (avera) betekent de afwezigheid van vijandigheid, of die nu wordt opgeroepen door jezelf of door anderen of door jezelf vanwege anderen of door anderen vanwege jezelf of anderen. De boosheid naar jezelf kan de vorm van zelfmedelijden aannemen, spijt of een gevoel van schuld waaronder je gebukt gaat. Het kan worden geconditioneerd door de interactie met anderen. Vijandigheid combineert boosheid met vijandschap. “Vrij van aandoeningen” (abyapajjha) betekent vrij zijn van pijn en fysiek lijden. “Vrij van leed” (anigha) betekent de afwezigheid van mentaal lijden, kwelling of angst, die vaak op vijandigheid of lichamelijke aandoeningen volgen. Pas wanneer je vrij bent van vijandigheid, aandoeningen en leed kun je “gelukkig zijn”, dat wil zeggen dat je je op je gemak voelt en gelukkig bent. Op deze manier zijn al deze termen met elkaar verbonden.

Met in volgorde van wordt het visualiseren van objecten bedoeld, één voor één, door in een graduele volgorde het pad te nemen van de minste weerstand, die de cirkel progressief verwijd en daardoor ook het bewustzijn zelf. De Visuddhimagga is stellig over deze volgorde. Volgens Acariya Buddhaghosa moet je de meditatie beginnen door jezelf te visualiseren, en daarna een eerbiedwaardig persoon, daarna je dierbaren, dan neutrale mensen en daarna vijandige mensen. Terwijl je gedachten van liefde in die volgorde uitstraalt slecht het bewustzijn de barrières tussen jezelf, een respectabel iemand, een dierbare, een neutraal iemand en een vijandelijk iemand. Iedereen wordt met het oog van liefde-vriendelijkheid op dezelfde manier bekeken.

In de Visuddhimagga geeft Acariya Buddhaghosa een erg toepasselijke analogie voor het breken van de barrières: stel dat bandieten naar de beoefenaar komen die samen zit met eerbiedwaardig persoon, een dierbare, een neutraal persoon en een vijandelijk of gemeen iemand en vraagt: ”Vriend we willen een van jullie als een menselijk offer.” Als de beoefenaar zou denken, neem deze of die, dan zouden de barrières niet gebroken zijn. En zelfs als hij zou denken, “laat niemand genomen worden, maar laat ze mij nemen”, zelfs dan zullen de barrières niet gebroken zijn omdat hij zijn eigen onheil zoekt, en mettā-meditatie betekent het welzijn van iedereen. Maar wanneer hij geen noodzaak ziet om iemand aan de bandieten te geven en zonder aanzien des persoons mettā uitstraalt naar iedereen, inclusief de bandieten, dat is het moment waarop de barrières zijn afgebroken.

Methode 2

De eerste methode om mettāmeditatie te beoefenen maakt gebruik van de projectie van liefdevolle gedachten naar specifieke individuen in toenemende afstand tot jezelf. De tweede methode toont een onpersoonlijke manier om mettā uit te stralen waardoor het bewustzijn allesomvattend wordt, zoals door de Pali term mettā -cetovimutti, “de bevrijding van het bewustzijn door universele liefde”, wordt gesuggereerd. Het niet bevrijde bewustzijn wordt gevangen gehouden binnen de muren van egoïsme, begeerte, haat, illusie, jaloezie en gemeenheid. Zolang het bewustzijn in de greep van deze vervuilende mentale factoren is, blijft het geïsoleerd en gegijzeld. Door deze banden te verbreken, bevrijdt mettā het bewustzijn en het bevrijde bewustzijn groeit grenzeloos en onmetelijk. Net zoals de aarde niet als “zonder aarde” kan worden weergegeven, kan het bewustzijn met mettā niet beperkt worden.

Nadat het uitstralen van mettā naar geselecteerde personen is afgerond, wanneer het bewustzijn de barrières tussen zichzelf en de eerbiedwaardige personen, geliefden, vrienden, neutrale en vijandige mensen heeft geslecht, begint de beoefenaar aan de grote reis van onpersoonlijk stralen, net zoals een oceaanwaardig schip over de onmetelijke oceaan vaart en desalniettemin ook een route en een doel heeft. De techniek is als volgt.

Stel je de mensen die in je huis verblijven voor als een groep, en sluit ze allemaal in je hart, de volgende mettā-gedachten uitstralend: “Moge iedereen die in dit huis verblijft vrij zijn van vijandelijkheid, vrij van aandoeningen en vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.” Nadat je je eigen huis op deze manier hebt gevisualiseerd, moet je nu het volgende huis met al zijn inwoners visualiseren en dan het volgende huis en zo verder, totdat alle huizen in de straat ‘bestreken’ zijn met allesomvattende liefde-vriendelijkheid. Nu moet de beoefenaar de volgende straat oppakken en de volgende, totdat de hele buurt of dorp is bestreken. Daarna moet uitbreiding na uitbreiding richting-gewijs duidelijk gevisualiseerd en met mettā-stralen in overvloedige mate bestreken worden. Op die manier moet de gehele stad of gemeente bestreken worden; dan het district en de gehele staat moet bestreken en doorstraald worden met gedachten van mettā.

Daarna moet je staat na staat visualiseren, te beginnen bij je eigen staat, dan de rest van de staten in de verschillende richtingen, het oosten, het zuiden, het westen en het noorden. Op die manier moet je het hele land bestrijken, door de inwoners van het land geografisch te visualiseren ongeacht klasse, ras of religie. Denk: “Moge iedereen in dit grote land in vrede en welzijn leven! Moge er geen oorlog zijn, geen ruzie, geen ongeluk, geen ziektes! Stralend van vriendelijkheid en geluk, vol compassie en wijsheid, moge iedereen in dit geweldige land vrede en voorspoed genieten.”

Nu moet je het gehele continent bestrijken, land voor land, in het oosten, het zuiden, het westen en de noordelijke richtingen. Terwijl je je elk land en hun inwoners in overeenstemming met hun uiterlijk geografisch voorstelt, moet je in overvloedige mate gedachten van mettā uitstralen: “Mogen ze gelukkig zijn! Moge er geen ruzie en onenigheid zijn! Moge welwillendheid en begrip overheersen! Moge er vrede zijn voor iedereen!”

Daarna moet je alle continenten oppakken – Afrika, Azië, Australië, Europa, Noord- en Zuid- Amerika terwijl je land na land en mens voor mens visualiseert, de hele wereld bestrijkend. Stel jezelf voor hoe je op een bepaalde plek op de wereld bent en dan krachtige stralen mettā projecteert, een bepaalde richting van de aardbol omhullend, dan een andere, dan nog een andere en zo verder totdat de hele aardbol overstroomd en geheel gehuld wordt met gloeiende gedachten van universele liefde.

Dan moet je in de oneindigheid van de ruimte krachtige stralen mettā naar alle wezens in andere sferen projecteren, allereerst in de vier hoofdrichtingen – oost, zuid, west en noord – dan in de tussenliggende richtingen – noordoost, zuidoost, noordwest en dan daarboven en beneden, alle tien richtingen bestrijkend met overvloedige en onmetelijke gedachten van universele liefde.

Methode 3

Volgens de kosmologie van het boeddhisme zijn er ontelbare wereldsystemen die bewoond worden door oneindig gevarieerde categorieën wezens in verschillende stadia van evolutie. Onze aarde is slechts een stipje in ons wereldsysteem, dat slechts een stipje is in het universum met zijn ontelbare wereldsystemen. Je moet naar alle wezens overal gedachten van grenzeloze liefde uitstralen. Dit wordt in de volgende methode van beoefening ontwikkeld, het universeel maken van mettā.

Het universeel maken van mettā kent drie specifieke modi:

  1. Algemene straling (anodhiso-pharana),
  2. Specifieke straling (odhiso-pharana),
  3. Gerichte straling (disa-pharana).

Volgens de Paṭisambhidāmagga, wordt de algemene straling van mettā op vijf manieren beoefend, de gespecifieerde straling op zeven en de gerichte straling op tien. Die tien gerichte manieren kunnen, zoals we zullen laten zien, gecombineerd worden met de vijf categorieën van algemene straling en met de zeven categorieën van specifieke straling. In elk van deze manieren van beoefening kunnen elk van de vier zinnen van de standaard mettāformule: “Mogen ze vrij zijn van vijandschap, vrij van aandoeningen, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.” gebruikt worden als de gedachte van straling. Op die manier kunnen vier typen gedachten worden toegepast op vijf, zeven of 120 objecten van mettā, leidend tot 528 modi van straling. Elk van deze kan als een voertuig dienen om absorptie (jhāna) te bereiken doormiddel van de techniek van mettā-bhāvanā (Zie Vism. IX, 58.)

Algemene straling

De vijf manieren van algemene straling zijn als volgt:

  1. “Mogen alle wezens (sabbe satta) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  2. “Moge al dat wat ademend (sabbe pana) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  3. “Moge al dat wat geboren is (sabbe bhuta) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig mogen zijn.”
  4. “Mogen alle individuen (sabbe puggala) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  5. “Moge al dat wat een lichaam heeft (sabbe attabhavapariyapanna) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

Specifieke straling

De zeven manieren van specifieke straling zijn:

  1. “Mogen alle vrouwen (sabbe itthiyo) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.
  2. “Mogen alle mannen (sabbe purisa) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  3. “Mogen alle Nobelen (sabbe ariya) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  4. “Mogen alle wereldburgers (sabbe anariya) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  5. “Mogen alle deva’s (sabbe deva) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  6. “Mogen alle mensen (sabbe manussa) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  7. “Moge alle wezens in de ellendige bestaansgebieden (sabbe vinipātika) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

Gerichte straling

De tien manieren van gerichte straling bestaan uit het sturen van gedachten van mettā naar alle wezens in de tien richtingen. In zijn basale vorm wordt deze methode toegepast op de klasse van wezens (satta), de eerste van de vijf gegeneraliseerde objecten van mettā. Zoals we zullen zien, kan het verder worden ontwikkeld door het uitbreiden van mettā volgens de vijf manieren van algemene straling en de zeven manieren van specifieke straling.

I.
  1. “Mogen alle wezens in het oosten vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  2. “Mogen alle wezens in het westen vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  3. “Mogen alle wezens in het noorden vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  4. “Mogen alle wezens in het zuiden vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  5. “Mogen alle wezens in het noordoosten vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  6. “Mogen alle wezens in het zuidwesten vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  7. “Mogen alle wezens in het noordwesten vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  8. “Mogen alle wezens in het zuidoosten vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  9. “Mogen alle wezens beneden (in de neerwaartse richting) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
  10. “Mogen alle wezens boven (in de opwaartse richting) vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”
II.

1-10. “Moge al dat wat ademende in het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

III.

1-10. “Moge al dat wat geboren is in het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

IV.

1-10. “Mogen alle individuen in het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

V.

1-10. “Moge al dat wat een lichaam heeft in het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

VI.

1-10. “Mogen alle vrouwen in het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

VII.

1-10. “Mogen alle mannen in de het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

VIII.

1-10. “Mogen alle wezens Nobelen in het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

IX.

1-10. “Mogen alle wereldburgers in het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

X.

1-10. “Mogen alle deva’s in het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

XI.

1-10. “Mogen alle mensen in het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

XII.

1-10. “Mogen alle wezens in de ellendige bestaansgebieden in het oosten… boven vrij zijn van vijandigheid, vrij van ziekte, vrij van leed; mogen ze gelukkig zijn.”

Uitleg

In deze techniek van universele mettā verwijst elk van de vijf categorieën van algemene straling naar de totale dimensie van levend, bewust of organisch bestaan, horend bij de drie alledaagse sferen, namelijk de kāmaloka, het bestaansgebied van zintuigelijk bestaan waar begeerte de primaire drijfveer is; de rūpaloka, het bestaansgebied van de stralende Brahma goden die een subtiele vorm hebben; en de arūpaloka, het bestaansgebied van de wezens zonder vorm, wiens leven puur mentaal is. Of er nu sprake is van een “wezen”, iets wat “ademt”, “geboren” is, een “individu” is of een “lichaam” heeft – het verwijst allemaal naar het totaal van levend bestaan, waarbij het onderscheid erin ligt dat elke term in detail een bepaald aspect van het leven ten opzichte van het geheel uitdrukt.

Terwijl je elke categorie visualiseert moet je denken aan het specifieke aspect dat door de naamgeving tot uitdrukking wordt gebracht. Als je het bewustzijn traint met de eerste twee methoden als een “mentale oefening” zal de betekenis van de vijf ongespecificeerde of algemene termen duidelijk worden. Tegen de tijd dat je de twee methoden hebt afgerond zal het bewustzijn voldoende ontwikkeld en allesomvattend zijn. En met een dergelijk bewustzijn, wanneer elk van de universele concepten wordt begrepen, is de universalisatie moeiteloos. Er kan op worden gewezen dat de visualisatie van elk van deze niet langer de individuele objecten betreft maar een concept dat totaal en allesomvattend is. In dit geval wordt de straling een in overvloedige mate “naar buiten” stromende liefde naar het geconceptualiseerde mentale object – alle wezens, al dat wat geboren is, etc.

Elk van de zeven categorieën van specifieke straling bevat een onderdeel van het leven als geheel en drukt in combinatie met de andere het geheel uit. Itthi verwijst in het algemeen naar het vrouwelijke principe, waarmee alle vrouwen onder de deva’s, mensen, dieren, demonen, geesten en bewoners van de hel werelden worden bedoeld. Purisa betekent duidelijk het mannelijke principe in alle sferen van het bestaan en itthi en purisa samen vormen het geheel. Nogmaals, vanuit een andere hoek gezien vormen de ariya’s of de spiritueel getransformeerde zieners en de anariya’s tezamen het geheel. Ariya’s zijn diegenen die het transcendentale pad hebben betreden; ze worden gevonden in de mensenwereld en de hemelse werelden en daarom vormen ze de top van de pyramide van zintuiglijk bestaan. Wereldburgers zijn in alle sferen van het bestaan aanwezig en vormen de basis van de pyramide om het zo maar eens uit te drukken. Op dezelfde manier vormen de drie categorieën van deva’s, mensen en vinipātika – goden, mensen en degenen die in ellendige bestaansgebieden terecht zijn gekomen – vormen samen het geheel in termen van kosmologische status. Deva’s, de stralende hemelse wezens, vormen de bovenste laag, mensen de middelste en vinipātika’s de onderste laag van de kosmologische heuvel.

De “mentale oefening” wat gerichte straling betreft, de straling van mettā naar de boven beschreven twaalf categorieën wezens in de tien richtingen, zorgt ervoor dat het universeel maken van mettā een enorm opwindende ervaring is. Als je jezelf mentaal in een bepaalde richting plaatst en dan liefde laat stromen en dat gehele gebied laat omvatten, transporteer je het bewustzijn letterlijk naar de meest sublieme hoogtes die leiden naar samādhi, geconcentreerde absorptie van het bewustzijn.

Wanneer je deze totale wens projecteert dat anderen gelukkig mogen zijn, vrij van vijandigheid, ziekte en leed, verhef je jezelf niet alleen naar een niveau waar echt geluk de boventoon voert, maar breng je ook krachtige vibraties in beweging die bijdragen aan geluk, vijandschap verminderen, aandoeningen en leed afwenden. Het zal daarom blijken dat universele liefde tegelijkertijd welzijn en geluk teweeg brengt, en het mentale en fysieke lijden verwijdert dat wordt veroorzaakt door de mentale vervuilingen van vijandelijkheid, vijandschap en boosheid.

7. De Zegeningen van Mettā

“Monniken, wanneer de universele liefde die leidt tot bevrijding van het bewustzijn krachtig wordt beoefend, ontwikkeld, er onaflatend toevlucht in nemend, het als voertuig hanterend en het tot het fundament van het leven makend, volledig tot uitvoer brengend, goed geconsolideerd en geperfectioneerd, dan mogen de volgende elf zegeningen worden verwacht. Welke elf?”

“Je slaapt gelukkig in; je wordt gelukkig wakker; je lijdt niet aan kwade dromen; je bent geliefd onder mensen; je bent geliefd onder niet-menselijke wezens; je wordt beschermd door de goden; je kunt niet in gevaar komen door vuur of vergif of wapens; je bewustzijn raakt snel geconcentreerd; de uitdrukking op je gezicht is sereen; je gaat onverstoord dood; en als je er niet in slaagt om de hogere staten te bereiken, bereik je op zijn minst de staat van de Brahma-wereld.” (AN 11:16)

Mettā cetovimutti – universele liefde die leidt tot de bevrijding van het bewustzijn – betekent het bereiken van samādhi, absorptie die is gebaseerd op de meditatie op mettā. Omdat mettā het bewustzijn bevrijdt van het juk van haat en boosheid, egoïsme, begeerte en illusie, zorgt het voor een staat van bevrijding. Iedere keer dat je mettā beoefent, hoe kort ook, ervaar je een zekere mate van vrijheid in je bewustzijn. Onmetelijke vrijheid kan echter alleen worden verwacht als mettā volledig is ontwikkeld tot samādhi.

De verschillende toepassingen van mettā, zoals aangegeven door de termen “beoefend, ontwikkeld, enz.” betekenen een goed gestructureerde kracht die niet alleen door een specifiek aantal uren meditatie tot stand wordt gebracht, maar ook door al je daden, woorden en gedachten om te zetten in acties van mettā.

Met “beoefend” (āsevita) wordt de krachtige beoefening van mettā bedoeld, niet als een loutere intellectuele oefening, maar door jezelf er met geheel je hart aan te committeren en het tot een leidende filosofie in het leven te maken, iets wat je houding, je kijk op het leven en je gedrag conditioneert.

Met “ontwikkeld” (bhāvita) worden de verschillende processen van je innerlijke cultivering en mentale integratie bedoeld die door de beoefening van meditatie op universele liefde beïnvloed wordt. Omdat meditatie de eenwording van het bewustzijn tot stand brengt door de verschillende vermogens te integreren, wordt het de ontwikkeling van het bewustzijn genoemd. De Boeddha leerde dat de gehele mentale wereld wordt ontwikkeld door de beoefening van meditatie op universele liefde, leidend tot de bevrijding van je bewustzijn en de transformatie van de persoonlijkheid.

“Er onaflatend toevlucht in nemen” (bahulikata) benadrukt de herhaalde beoefening van mettā tijdens de uren dat je wakker bent, in daden, woord en gedachte, en het tijdens de dag handhaven van het tempo van mettā-opmerkzaamheid. Herhaalde daden betekenen het genereren van kracht. Alle vijf spirituele krachten, namelijk vertrouwen, energie, mindfulness, concentratie en wijsheid worden beoefend en gecultiveerd door de herhaalde beoefening van metta.

“Het als voertuig hanteren” (yanikata) betekent een “totaal commitment” aan het ideaal van mettā als de enige valide methode voor de oplossing van problemen tussen mensen en als een instrument voor spirituele groei. Wanneer mettā de enige “manier van communicatie” is, het enige voertuig, wordt het leven vanzelf een “hemelse verblijfplaats” zoals dat vermeld staat in de Mettā Sutta.

“Het tot een fundament van het leven maken” (vatthikata) betekent mettā in elk opzicht de basis maken van je bestaan. Het wordt de belangrijkste verblijfplaats, de haven, de toevluchtsoord van je leven, op die manier wordt het toevlucht zoeken in de Dhamma een realiteit.

“Volledig ten uitvoer brengend” (anutthina) refereert aan een leven dat stevig geworteld is in mettā, verankerd is in mettā onder alle omstandigheden. Wanneer mettā moeiteloos beoefend wordt, zal je zelfs niet per ongeluk de wetten van universele liefde overtreden.

“Goed geconsolideerd” (paricita) betekent dat je zo vertrouwd bent met mettā dat je er moeiteloos in ondergedompeld blijft, zowel in de meditatie als in je dagelijkse gedrag van dag tot dag.

“Geperfectioneerd” (susamaraddha) geeft een indicatie van volledigheid door totale inspanning en ontwikkeling, leidend tot die totaal geïntegreerde staat waarin je een volmaakt welzijn en spiritueel geluk geniet zoals aangegeven in de passage over de elf zegening van mettā.

De voordelen van mettā zijn inderdaad groots en uitgebreid. Voor een volgeling van de Boeddha is dit een hoogwaardig instrument dat overal tot voordeel kan worden gehanteerd.

8. De Kracht van Mettā

Het subjectieve voordeel van universele liefde is meer dan duidelijk. De vreugde van welzijn, goede gezondheid, rust, een stralende gelaatsuitdrukking en de genegenheid en welwillendheid van een ieder zijn inderdaad grote zegeningen in het leven, voortkomend uit de beoefening van mettā-meditatie. Maar wat nog verwonderlijker is, is de impact die mettā heeft op de omgeving en op andere wezens, inclusief dieren en deva’s, zoals de Pali geschriften en commentaren laten zien door een aantal gedenkwaardige verhalen.

Op een zeker moment kwam de Boeddha terug van zijn bedelronde tezamen met een gevolg van monniken. Toen ze dichter bij een gevangenis kwamen liet de beul als tegenprestatie voor steekpenningen van Devadatta, de kwaadaardige en ambitieuze neef van de Boeddha, de enorme olifant Nalagiri los, die werd gebruikt voor de executie van criminelen. Toen de bedwelmde olifant naar de Boeddha rende, terwijl hij angstaanjagend trompetterde, projecteerde de Boeddha krachtige gedachten van mettā naar hem. De eerwaarde Ananda, de dienaar van de Boeddha, was zo diep bezorgd over de veiligheid van de Boeddha dat hij voor de Boeddha uitrende om hem te beschermen, maar de Boeddha vroeg hem opzij te stappen omdat de projectie van liefde met zekerheid voldoende zou zijn. De impact van de mettā-straling van de Boeddha was zo onmiddellijk en overweldigend dat tegen de tijd dat het dier de Boeddha had bereikt het compleet tam was geworden, alsof een dronken stakker opeens nuchter was geworden door de magische kracht van een spreuk. Er werd gezegd dat de olifant met de grote slagtanden in verering boog, op de manier waarop getrainde olifanten dat doen in een circus.

De Visuddhimagga vertelt het verhaal van een landheer uit Pataliputra (het moderne Patna), Visakha geheten. Het schijnt dat hij had gehoord dat het eiland Sri Lanka een waar hof van Dhamma was, met de enorme aantallen altaars en stoepa’s die het eiland sierden. En gezegend met een aangenaam klimaat, waren de mensen enorm rechtschapen, terwijl ze de leringen van de Boeddha met vurigheid en oprechtheid volgden.

Visakha besloot om Sri Lanka te bezoeken en daar de rest van zijn leven door te brengen als een monnik. Aldus, maakte hij zijn enorme fortuin over aan zijn vrouw en kinderen en verliet zijn thuis met een enkele gouden munt. Hij stopte enige tijd bij de havenstad Tamralipi (het moderne Tamluk) wachtend op een schip en gedurende die tijd deed hij wat zaken en verdiende duizend gouden munten.

Uiteindelijk bereikte hij Sri Lanka en ging op weg naar de hoofdstad Anuradhapura. Daar ging hij naar het beroemde Mahavihara en vroeg de abt toestemming om zich bij de Sangha voegen. Toen hij naar de kapelzaal werd geleid voor de ordinatie-ceremonie, viel zijn beurs met duizend goudstukken uit zijn riem. Toen hem werd gevraagd: “Wat is dit?” zei hij: “Ik wil ze niet bezitten, maar ik wilde ze uitdelen aan iedereen die was gekomen voor de ceremonie.” Aldus opende hij zijn beurs en strooide hij de goudstukken over de vloer van de kapel, terwijl hij zei: “Laat niemand die is gekomen om getuige te zijn van de ordinatie van Visakha met lege handen vertrekken.”

Nadat hij vijf jaar had doorgebracht bij zijn leraar besloot hij naar het befaamde Cittalapabbata bos te gaan waar een flink aantal monniken met bovennatuurlijke krachten woonden. Aldus ging hij op weg naar het Cittalapabbata klooster. Op zijn weg kwam hij bij een splitsing en hij stond stil terwijl hij zich afvroeg welke kant hij op moest. Omdat hij vasthoudend mettā-mediatie had beoefend, vond hij een deva die daar in een rots woonde, zijn hand uitstekend om hem de weg te wijzen. Nadat hij het Cittalapabbata klooster had bereikt betrok hij een van de hutten.

Nadat hij daar vier maanden was verbleven, denkend dat hij de volgende morgen zou vertrekken, hoorde hij iemand huilen, en toen hij vroeg: ”Wie is dat?” zei de deva die aan het einde van de weg in de manila boom woonde: “Eerwaarde heer, Ik ben Maniliya (i.e. horend bij de manila boom).”

“Waarom huil je?”

“Omdat u er over denkt om van hier te vertrekken.”

“Wat voor goeds doet het jou als ik hier leef?”

“Eerwaarde heer, zo lang als u hier woont behandelen de deva’s en andere niet-menselijke wezens elkaar met vriendelijkheid. Als u weg bent, zullen ze weer beginnen met hun gedoe en ruzies.”

“Nou, als het hier wonen ervoor zorgt dat jullie in vrede leven, is het goed.” En zo bleef hij daar nog vier maanden. Er werd verteld dat toen hij er weer over nadacht om te gaan, de deva weer ging huilen. En dus bleef deze Oudere daar permanent en bereikte er Nibbāna (Nirwana). Dat is de impact die mettā-bhāvanā op anderen kan hebben, zelfs op onzichtbare wezens.

Er is ook het bekende verhaal van de koe. Het schijnt dat een koe in het bos melk aan haar kalf aan het geven was. Een jager die haar wilde doden gooide een speer. Toen deze haar lichaam raakte ketste hij af als een palm-blad. Zo machtig is mettā – liefde-vriendelijkheid. Dit is niet de situatie waarin iemand mettā-samādhi heeft ontwikkeld. Het is een eenvoudige zaak van het bewustzijn van liefde voor het nageslacht.

Inderdaad, de kracht van mettā kan niet genoeg worden herhaald. De commentaren in de Pali Canon staan vol van verhalen, niet allen over monniken, maar ook over gewone mensen die allerlei gevaren te boven kwamen, met inbegrip van wapens en vergif, door de pure kracht van mettā – onvoorwaardelijke liefde,.

Maar laat mettā niet verward worden met slechts een gevoel. Het is de kracht van de sterken. Als de leiders van verschillende levenspaden mettā een eerlijke kans zouden geven, zou er geen principe of richtlijn voor daden gevonden kunnen worden met een grotere efficiëntie en vruchtbaarheid in alle sferen.

In alles is de mens uiteindelijk de bepalende factor. Als mensen zouden besluiten om agressie en kwade wil in te ruilen voor mettā als een gedragslijn voor daden, zou de wereld in een verblijfplaats van vrede veranderen. Want alleen wanneer de mens vrede zal hebben in zichzelf en grenzeloos welwillend zal zijn naar anderen zal de vrede in de wereld echt en blijvend worden.


Bovenstaande tekst is door de redactie van buddho.org naar het Nederlands vertaald. De Engelse versie, Mettā – The Philosophy and Practice of Universal Love, geschreven door Acharya Buddharakkhita en oorspronkelijk uitgebracht door de BPS, werd online gepubliceerd door Access to Insight.


Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.

Gratis Meditatiecursus

Over Acharya Buddharakkhita

Acharya Buddharakkhita (1922-2013) was een boeddhistische monnik en schrijver. Na zijn afstuderen op het instituut van Bouwkundig Technologie te Calcutta trad hij toe tot de Indische Defensie.

Hij werkte daar ten tijde van de 2de Wereldoorlog waarna hij terugtrad om waarheid en vrijheid te vinden. Hij werd monnik in 1948. Als monnik reisde hij door heel India en onderwees ook in Sri Lanka en Birma. De eerwaarde Acharya Buddharakkhita is oprichter en president van de Maha Bodhi Society in Bangalore, India. In 1956 was hij lid van de redactieraad van de Zesde Boeddhistische Concilie in Rangoon die een complete editie van de Pali Canon uitbrachten.

Sindsdien heeft hij talrijke boeken en vertalingen van boeddhistische teksten geschreven die in veel landen zijn gepubliceerd. Het meest bekend is zijn klassieke Engelse vertaling van de Dhammapada, gepubliceerd door de BPS onder de titel The Dhammapada: The Buddha’s Path of Wisdom.  Hij bewerkt en publiceert ook Dhamma, een maandelijks tijdschrift.

Als internationaal erkende meditatiemeester heeft hij in het buitenland geleefd en onderwezen en de Buddhayoga Meditatie Sociëteit in de Verenigde Staten opgericht. Ook heeft hij Boeddhologie onderwezen aan het Nalanda Pali Postgraduate Institute, Bihar University. Geheel toegewijd om de boeddhistische principes in praktijk te brengen, heeft hij een onderscheiding gekregen voor de vele facetten van humanitaire activiteiten in zijn geboorteland India.

Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg

Boeddha, Dhp 276