Bhikkhu Bodhi

Een Blik op de Kalama Sutta

Een Blik op de Kalama Sutta

Hier wil ik een frisse blik werpen op een vaak geciteerde verhandeling van de Boeddha, de Kalama Sutta. Deze leerrede staat bekend als “De aanwijzing van de Boeddha voor vrij onderzoek”, en hoewel de leerrede zeker de verkondiging van dogmatisme en blind geloof tegengaat met een krachtige oproep voor vrij onderzoek, is het problematisch of de Sutta alle standpunten kan ondersteunen die eraan zijn toegeschreven.

Op basis van een enkele passage, uit de context geciteerd, wordt de Boeddha wel eens neergezet als een pragmatische empiricus die alle doctrine en geloof verwerpt, en wiens Dhamma eenvoudig het gereedschap van een vrijdenker is voor het doorgronden van de waarheid, die iedereen uitnodigt om alles te accepteren en af ​​te wijzen zoals hem dat belieft.

Maar rechtvaardigt de Kalama Sutta dergelijke opvattingen echt? Of herkennen we in deze beweringen gewoon weer een reeks variaties op die flagrante oude neiging om de Dhamma te interpreteren op een wijze die iemand zelf goed uitkomt – of degenen tot wie men predikt? Laten we de Kalama Sutta even zorgvuldig bekijken binnen de beperkte ruimte die aan dit essay is toebedeeld, en bedenken dat het, om de uitingen van de Boeddha correct te begrijpen, van essentieel belang is om rekening te houden met zijn eigen bedoelingen.

De passage die zo vaak wordt aangehaald, luidt als volgt: “Kom, Kalama’s. Ga niet af op wat is verkregen door herhaald te luisteren; noch op traditie; noch op gerucht; noch op wat er in een geschrift staat; noch op een vermoeden; noch op een stelling; noch op een aanlokkelijke redenering; noch op de schijnbare bekwaamheid van een ander; noch op de overweging: ‘Deze monnik is onze leraar.’ Kalama’s, wanneer jullie zelf weten: ‘Deze dingen zijn onheilzaam; deze dingen zijn verwijtbaar; deze dingen worden door de wijzen afgekeurd; wanneer deze dingen worden aangenomen en nageleefd, brengt dat schade en lijden,’ doe er afstand van.”……. “ wanneer jullie zelf weten: ‘Deze dingen zijn heilzaam; deze dingen zijn niet laakbaar; deze dingen worden door de wijzen geprezen; Wanneer deze dingen worden aangenomen en nageleefd, leiden ze tot voorspoed en geluk’, maak ze eigen en houd je eraan.”

Nu is deze passage, net als al het andere dat door de Boeddha is gezegd, in een specifieke context gesteld – met het oog op een specifiek publiek en specifieke situatie – en moet dus worden begrepen in relatie tot die context. De Kalama’s, inwoners van de stad Kesaputta, waren bezocht door religieuze leraren met uiteenlopende opvattingen, die allemaal hun eigen leringen voorstelden en de leringen van hun voorgangers onderuit haalden. Dit liet de Kalama’s verbijsterd achter, en dus toen “de asceet Gotama,” die naar verluidt een Ontwaakte was, in hun gemeente arriveerde, benaderden ze hem in de hoop dat hij hun verwarring zou kunnen wegnemen. Uit de daaropvolgende verloop van de sutta, wordt het duidelijk dat de kwesties die hen verbijsterden het al dan niet bestaan van wedergeboorte en karmische vergelding voor heilzame en onheilzame daden betroffen.

De Boeddha begint met het verzekeren van de Kalama’s dat het onder dergelijke omstandigheden juist is om te twijfelen, een bevestiging die vrij onderzoek aanmoedigt. Vervolgens spreekt hij de hierboven aangehaalde passage uit, waarbij hij de Kalama’s adviseert om die dingen waarvan ze weten dat ze onheilzaam zijn, na te laten en die dingen te ondernemen waarvan ze weten dat ze heilzaam zijn. Dit advies kan gevaarlijk zijn als het wordt gegeven aan diegenen wiens ethische bewustzijn nog niet is ontwikkeld, en we kunnen dus aannemen dat de Boeddha de Kalama’s beschouwde als mensen met een verfijnde morele gevoeligheid. In elk geval liet hij hen niet volledig aan hun eigen kennis en kunde over, maar door hen te ondervragen, zagen ze dat hebzucht, haat en waanideeën, die bijdragen aan schade en lijden voor zichzelf en anderen, moeten worden opgegeven, en hun tegengestelden, die heilzaam zijn voor iedereen, moeten worden ontwikkeld.

De Boeddha legt vervolgens uit dat een “nobele discipel vrij van begeerte, vrij van kwade wil, vrij van onwetendheid,” de wereld doordringt met grenzeloze liefdevolle-vriendelijkheid, compassie, gedeelde vreugde en gelijkmoedigheid. Aldus gezuiverd van haat en kwade wil, geniet hij hier-en-nu vier ‘zekerheden’: als er een hiernamaals en karmisch resultaat is, dan zal hij een aangename wedergeboorte ondergaan, terwijl als er geen is hij nog steeds hier en nu gelukkig leeft; als het onheil iemand die kwaad doet treft, zal hem geen onheil overkomen, en als het onheil iemand die kwaad doet niet treft, dan wordt hij toch gezuiverd. Hiermee uiten de Kalama’s hun waardering voor de uiteenzetting van de Boeddha en gaan toevlucht zoeken in de Drie Juwelen.

Suggereert de Kalama Sutta nu, zoals vaak wordt gezegd, dat een volgeling van het boeddhistische pad van alle geloof en doctrine kan afzien, dat hij zijn eigen persoonlijke ervaring tot het criterium moet maken voor het beoordelen van de uitingen van de Boeddha en voor het verwerpen van wat daar niet verenigbaar mee is? Het is waar dat de Boeddha de Kalama’s niet vraagt ​​alles te accepteren wat hij zegt op basis van vertrouwen in hemzelf, maar laten we een belangrijk punt opmerken: de Kalama’s waren aan het begin van de verhandeling niet de discipelen van de Boeddha. Ze benaderden hem alleen als een raadgever die zou kunnen helpen hun twijfels weg te nemen, maar ze kwamen niet naar hem toe als de Tathāgata, de waarheidsvinder, die hen misschien de weg zou wijzen naar spirituele vooruitgang en naar uiteindelijke bevrijding.

Dus omdat de Kalama’s de Boeddha nog niet waren gaan accepteren in termen van zijn unieke missie, als de onthuller van de bevrijdende waarheid, zou het voor hem niet gepast zijn geweest om de Dhamma, die uniek is voor zijn eigen bevrijding, uiteen te zetten: leringen als de Vier Nobele Waarheden, de drie kenmerken en de daarop gebaseerde contemplatiemethoden. Deze leringen zijn specifiek bedoeld voor degenen die de Boeddha hebben aanvaard als hun gids voor bevrijding, en in de sutta’s legt hij ze alleen uit aan degenen die “vertrouwen hebben verworven in de Tathāgata” en die het benodigde perspectief bezitten om ze te begrijpen en toe te passen. De Kalama’s zijn echter aan het begin van de uiteenzetting nog geen vruchtbare grond voor hem om de zaden van zijn bevrijdende boodschap te zaaien. Nog steeds verward door de tegenstrijdige claims waaraan ze zijn blootgesteld, zijn ze nog niet helder over zelfs de basis van moraliteit.

Niettemin, na de Kalama’s te hebben geadviseerd niet te vertrouwen op een gevestigde traditie, abstract redeneren en charismatische goeroes, stelt de Boeddha hun een lering voor die onmiddellijk verifieerbaar is en in staat is een stevig fundament te leggen voor een leven van morele discipline en mentale zuivering. Hij laat zien dat of er nu wel of niet een ander leven na de dood is, een leven van morele terughoudendheid en van liefde en compassie voor alle wezens hier-en-nu zijn eigen intrinsieke beloningen met zich meebrengt, een geluk en een gevoel van innerlijke veiligheid dat veel beter is dan de fragiele genoegens die kunnen wordt verkregen door morele principes te overtreden en aan de verlangens van het bewustzijn toe te geven. Voor degenen die niet bereid zijn om verder te kijken, die niet bereid zijn de overtuigingen aan te nemen dat er een toekomstig leven is en er werelden zijn voorbij deze wereld, zal een dergelijke leer hun huidige welzijn en hun veilige overgang naar een aangename wedergeboorte verzekeren – op voorwaarde dat ze niet ten prooi vallen aan de onjuiste visie waarin het bestaan van een hiernamaals en karmische oorzakelijkheid wordt ontkend.

Voor degenen wier visie zich kan verbreden om de bredere horizon van ons bestaan ​​te omvatten, wijst deze leer die aan de Kalama’s wordt gegeven, verder dan de onmiddellijke implicaties ervan ook naar de kern van de Dhamma. Want de drie bewustzijnsstaten die de Boeddha voor onderzoek voorlegt – hebzucht, haat en waanideeën – zijn niet slechts oorzaken voor onheilzaam gedrag of morele smetten op het bewustzijn. Binnen het eigen raamwerk van zijn leer zijn zij de meest basale vervuilingen – de primaire oorzaken van alle gebondenheid en lijden – en de hele beoefening van de Dhamma kan worden gezien als de taak om deze kwade wortels uit te roeien door hun tegengif te perfectioneren – kalmte, vriendelijkheid en wijsheid.

De uiteenzetting voor de Kalama’s biedt dus een vuurproef om vertrouwen in de Dhamma te krijgen als een te verwezenlijken leer voor verlossing. We beginnen met een direct te verifiëren lering waarvan de geldigheid kan worden bevestigd door iedereen met de morele integriteit om deze tot zijn conclusies te volgen, namelijk dat de verontreinigingen schade en lijden veroorzaken zowel voor zichzelf als anderen, dat hun verwijdering vrede en geluk brengt, en dat de beoefeningen die door de Boeddha worden onderwezen, effectieve middelen zijn om hun verwijdering te bereiken. Door deze leer aan een persoonlijke test te onderwerpen, met slechts een voorlopig vertrouwen in de Boeddha als onderpand, komt men uiteindelijk tot een sterker, ervaringsgericht en gegrond vertrouwen in de bevrijdende en zuiverende kracht van de Dhamma. Dit toegenomen vertrouwen in de leer brengt een dieper geloof in de Boeddha als leraar met zich mee en stelt dus iemand in staat om de beginselen die hij verkondigt die hij relevant acht voor de zoektocht naar ontwaken, op basis van vertrouwen te accepteren, zelfs wanneer deze buiten het eigen vermogen van verificatie liggen. Dit markeert in feite de verwerving van het juiste begrip, in zijn voorlopige rol als voorloper van het hele Nobele Achtvoudige Pad.

Gedeeltelijk als reactie op dogmatische religie, gedeeltelijk door volgzaamheid aan het heersende paradigma van objectieve wetenschappelijke kennis, is het in de mode geworden om, door een beroep te doen op de Kalama Sutta, van mening te zijn dat de leer van de Boeddha afziet van geloof en leringen en ons vraagt ​​alleen te accepteren wat we persoonlijk kunnen verifiëren. Deze interpretatie van de sutta vergeet echter dat het advies dat de Boeddha de Kalama’s gaf, afhankelijk was van het inzicht dat ze nog niet bereid waren om geloof in hem en zijn leer te stellen; het vergeet ook dat de sutta om die reden alle vermelding van het juiste begrip en van het hele perspectief dat zich opent wanneer het juiste begrip wordt verkregen, weglaat. In plaats daarvan biedt het zo goed als mogelijk de meest redelijke raad over heilzaam leven, wanneer de kwestie van ultieme geloofsovertuigingen tussen haakjes is gezet.

Wat terecht kan worden beweerd, is dat die aspecten van de leer van de Boeddha die binnen het bereik van onze gewone ervaring vallen, persoonlijk kunnen worden bevestigd in de ervaring, en dat deze bevestiging een goede basis biedt om vertrouwen te stellen in die aspecten van de leer die noodzakelijkerwijs de ervaring overstijgen. Geloof in de leer van de Boeddha wordt nooit beschouwd als een doel op zich, noch als een voldoende garantie voor bevrijding, maar alleen als het startpunt voor een evoluerend proces van innerlijke transformatie dat tot vervulling komt in persoonlijk inzicht. Maar om dit inzicht een echt bevrijdende functie te laten vervullen, moet het zich ontvouwen in de context van een nauwkeurig begrip van de essentiële waarheden met betrekking tot onze situatie in de wereld en het domein waar bevrijding moet worden gezocht. Deze waarheden zijn ons door de Boeddha meegedeeld vanuit zijn eigen diepgaand begrip van de menselijke toestand. Deze in vertrouwen accepteren na zorgvuldige overweging is een stap zetten op een reis die geloof omzet in wijsheid, vertrouwen in zekerheid en culmineert in de bevrijding van lijden.


Bovenstaande tekst is door de redactie van buddho.org naar het Nederlands vertaald. De Engelse versie, A Look at the Kalama Sutta, staat op Accesstoinsight.


Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.

Gratis Meditatiecursus

Over Bhikkhu Bodhi

Bhikkhu Bodhi is een boeddhistische monnik van Amerikaanse nationaliteit, geboren in New York City in 1944. Na het behalen van een doctoraat in de filosofie aan de Claremont Graduate School kwam hij naar Sri Lanka met het doel de Sangha te betreden. Hij ontving de beginnende wijding in 1972 en de hogere wijding in 1973, beide onder de eminente geleerde-monnik, Ven. Balangoda Ananda Maitreya, bij wie hij Pali en Dhamma studeerde.

Hij is de auteur van verschillende werken over het Theravāda-boeddhisme, waaronder vier vertalingen van grote Pali-sutta’s, samen met hun commentaren. Hij was jarenlang redacteur en president van de Buddhist Publication Society.

Sinds 2006 woont hij in het Chuang Yen klooster en in 2008 richtte Bhikkhu Bodhi samen met een aantal van zijn studenten Buddhist Global Relief op, een non-profit organisatie die hongerbestrijding, duurzame landbouw en onderwijs ondersteunt in landen die lijden aan chronische armoede en ondervoeding. In mei 2013 werd hij verkozen tot voorzitter van BAUS.

Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg

Boeddha, Dhp 276