Wat De Boeddha Onderwees

De Vier Edele Waarheden: Essentie van de Dhamma

De Vier Edele Waarheden: Essentie van de Dhamma

Wat wij tegenwoordig ‘boeddhisme’ noemen stond in de oudheid bekend als ‘Dhamma-Vinaya’.

Het woord ‘Dhamma’ (in Sanskriet: Dharma) heeft vele betekenissen.

Het behelst de ultieme fenomenen waaruit het universum is opgebouwd, maar betekent ook waarheid of werkelijkheid en is een synoniem voor de leer, de weg, van de Boeddha (de ontwaakte of wakkere).

Vinaya is de ethische code van de Boeddha. Onder Vinaya vallen alle regels voor monniken en morele adviezen aan leken.

Dat de term Vinaya naast Dhamma wordt gezet in de beschrijving van de leer van de Boeddha laat zien hoe belangrijk moraliteit is op het pad naar bevrijding.

In essentie onderwees de Boeddha dat het leven gebukt gaat onder dukkha, wat zoveel betekent als onbevredigendheid, lijden of stress.

Gelukkig onderwees de Boeddha ook dat bevrijding van dit lijden mogelijk is voor iedereen die bereid is de nodige inspanning te leveren.

Het pad naar deze bevrijding is wat men bedoelt met ‘boeddhisme’ en wie zich op dat pad begeeft zou zichzelf ‘boeddhist’ kunnen noemen.

De Westerse term ‘boeddhisme’ is echter een beetje misleidend. Er zijn namelijk in de loop der eeuwen door historische en culturele verschillen diverse boeddhistische stromingen ontstaan die nogal verschillen in filosofische en praktische aspecten.

Er is echter wel een gemeenschappelijke kern.

De Vier Edele Waarheden en Afhankelijk Ontstaan

De gemeenschappelijke kern van alle boeddhistische stromingen wordt gevormd door de Vier Edele Waarheden (cattāri ariyasaccāni) en afhankelijk ontstaan (paṭiccasamuppāda).

De Vier Edele Waarheden zijn:

  1. De waarheid van de onbevredigendheid (dukkha sacca)
  2. De waarheid van de oorzaak van de onbevredigendheid (dukkha-samudāya sacca)
  3. De waarheid van het ophouden van de onbevredigendheid (dukkha-nirodha sacca)
  4. De waarheid van de weg naar de bevrijding van de onbevredigendheid (dukkha-nirodha-gamini-paṭipadā sacca)

Afhankelijk ontstaan wordt zeer frequent door de Boeddha samengevat met (bijvoorbeeld Ud 1:3):

“Als dit is, ontstaat dat. Met het opkomen van dit, komt dat op. Als dit niet is, ontstaat dat niet. Met het ophouden van dit, houdt dat op.”

Omdat deze twee onderdelen van de Dhamma diep met elkaar verweven zijn zullen wij afhankelijk ontstaan in het kader van de tweede Edele Waarheid, over de oorzaak van onbevredigendheid, plaatsen.

Door de onderlinge samenhang is het echter onvermijdelijk dat termen als ‘condities’, ‘geconditioneerdheid’, ‘ontstaan en vergaan’, etc. al eerder voorkomen. In dat geval is het telkens een verwijzing naar het principe van afhankelijk ontstaan.

We zullen nu verder gaan met een nadere analyse van elk van de Edele Waarheden.

  1. De Eerste Edele Waarheid: Onbevredigendheid
  2. De Tweede Edele Waarheid:  De Oorzaak
  3. De Derde Edele Waarheid: Bevrijding
  4. De Vierde Edele Waarheid: Het Achtvoudige Pad

De vijf aggregaten zijn vergankelijk; wat vergankelijk is, dat is onbevredigend; wat onbevredigend is, dat is zonder een zelf. Wat zonder een zelf is, dat is niet van mij, dan ben ik niet, dat is niet mijn zelf. Zo dient het gezien te worden met perfecte wijsheid, zoals het werkelijk is. Wie ziet met perfecte wijsheid, zoals het werkelijk is, met een bewustzijn dat niet vasthoud, los gekomen van de mentale corrupties, is bevrijd.

Boeddha, SN 22:45

De Eerste Edele Waarheid: Onbevredigendheid

In zijn eerste lering zegt de Boeddha (SN 56:11):

“Dit monniken, is de Edele Waarheid van de onbevredigendheid: Geboorte is onbevredigend; in verval raken is onbevredigend; sterven is onbevredigend; bedroefdheid, geweeklaag, pijn, verdriet en wanhoop zijn onbevredigend; niet krijgen wat men wil is onbevredigend; in het kort, de vijf aggregaten waaraan gehecht wordt (upādānakkhandha) zijn onbevredigend.”

De Vijf Aggregaten

Hierboven staat de zin ‘in het kort, de vijf aggregaten waaraan gehecht wordt zijn onbevredigend’.

De vijf aggregaten (khandha’s) zijn materie (rūpa), gevoel (vedanā), percepties (saññā), mentale formaties (saṅkhāra’s) en bewustzijn (viññāṇa).

Ten tijde van de Boeddha werd alles in de wereld in deze vijf groepen onderverdeeld, een andere mogelijke maar wellicht iets omslachtigere vertaling van khandha’s is dan ook de vijf ‘groepen van het bestaan’.

Onder materie vallen de verschillende soorten elementen. Onder gevoel valt aangenaam, onaangenaam en neutraal gevoel. Onder percepties valt het waarnemen of labelen van een object. Onder mentale formaties vallen de intenties (cetanā) gericht op vormen, geluiden, geuren, smaken, tast en mentale objecten. Onder bewustzijn vallen oog-bewustzijn, oor-bewustzijn, neus-bewustzijn, tong-bewustzijn, lichaam-bewustzijn en mentaal-bewustzijn.

Vrijwel altijd noemt de Boeddha de aggregaten (khandha’s) als ‘aggregaten onderhevig aan hechting’ (upādānakkhandha).

De woorden van de Boeddha zijn dan ook verstrekkend, want hij zegt niets minder dan dat er, zolang je je aan iets in de wereld of jezelf hecht, er onbevredigendheid zal zijn.

Dukkha

Om dit verder te verduidelijk zullen we het woord dukkha, hierboven vertaald als onbevredigendheid, dieper bekijken.

Dukkha wordt vaak vertaald met lijden. In het dagelijks leven is dukkha ook het meest makkelijk waar te nemen als lijden en daarom spreekt die vertaling meer tot de verbeelding. Dukkha heeft echter een veel bredere betekenis die met ‘lijden’ verloren dreigt te gaan.

Eigenlijk zou dukkha het mooist vertaald kunnen worden met ‘het aanlopen van het wiel in de wagen-as’. Als een wiel aanloopt dan is er continu sprake van frictie, van wrijving.

Het gaat net niet zoals gewenst, of het wiel nou stilstaat of rolt. Zelfs als het wiel tijdelijk door een toevallige beweging op de weg vrij komt van frictie zal het aanlopen een omwenteling van het wiel later gewoon weer verdergaan.

Dukkha kent drie verschillende variaties die allen onderling met elkaar te maken hebben.

Als eerste dhukkha-dukkhata wat zoveel betekent als leed dat direct wordt ervaren.

Dit kan zowel mentaal als fysiek zijn. Met fysieke pijn wordt bijvoorbeeld iets simpels als het stoten van je teen bedoeld of misschien op een dieper laagje het continue discomfort van je lichaam waardoor je steeds moet verzitten. Mentale pijn is bijvoorbeeld verdriet of wanhoop, misschien ontstaan door het verlies van een geliefde.

De tweede variatie is viparimana dukkha ofwel lijden als gevolg van verandering.

Dit is wat ingewikkelder dan de eerste variatie. Het is niet, zoals vaak wordt gedacht, het lijden dat ontstaat nadat iets is veranderd. Dat valt zoals gezegd onder de eerste variatie, bijvoorbeeld lijden door verlies.

Deze vorm van lijden is het leed dat onherroepelijk in een plezierige ervaring zelf zit, ten tijde van die plezierige ervaring. De reden is dat, omdat alles dat ontstaat ook weer vergaat, elke vorm van geluk of plezier uiteindelijk weer zal vergaan.

Het is dit potentiële lijden voortkomend uit de geconditioneerdheid van het bestaan dat wordt bedoeld met deze vorm van lijden.

De laatste variatie is saṅkhāra dukkha.

Dit verwijst naar het lijden dat inherent is aan alle geconditioneerde staten. Saṅkhāra is een moeilijk te vertalen term. Het verwijst naar formaties in de zin dat alles voortkomt uit condities.

Deze vorm van dukkha is de inherente continue onderliggende onbevredigendheid van het bestaan op het aller diepste niveau.

Zolang als er condities zijn gaat het bestaan verder en blijft het ronddwalen in samsāra.

Alleen Nibbāna is vrij is van condities en alleen diegene die Nibbāna uit eigen ervaring heeft gezien doorziet saṅkhāra dukkha volledig. Voor ons gewone stervelingen blijft dit tot dat punt een concept.

De verschillende variaties van dukkha zijn dus eigenlijk niets anders dan steeds subtielere niveaus waarop dukkha waargenomen kan worden.

Eerst het direct waarneembare, dan de realisatie dat dit ook geldt voor plezierige momenten, dan dat dit volledig in het bestaan verweven zit.

Je kunt je afvragen waarom het goed is om je steeds meer bewust te zijn van dukkha. Wordt het lijden dan niet alleen maar erger? Kun je het niet beter gewoon negeren, doen alsof er niets aan de hand is?

Struisvogelpolitiek is natuurlijk altijd een optie, maar dat verandert niets aan deze werkelijkheid.

Wie de realiteit van dukkha steeds verder tot zich door laat dringen kan hier een enorme energie en motivatie uit putten om de inspanning te leveren die nodig is om er een einde aan te maken, want dat is mogelijk!

Gewoon geduldig inspanning blijven leveren. Dan zal je vroeger of later uit de eindeloze cirkel van samsāra kunnen stappen en de onbeschrijfelijke vrede van Nibbāna bereiken.

Samsāra

Voordat we begonnen aan het leven van de Boeddha hebben we samsāra al kort aangestipt. In een goed overzicht van dukkha mag wat meer uitleg over deze in het Westen meestal verkeerd gebruikte term niet missen. Samsāra kan vertaald worden met ‘het eindeloze ronddwalen’. Eerst enkele woorden van de Boeddha zelf (SN 15:3):

“Wat denken jullie is meer: de vloed van tranen die jullie, wenend en krijsend, op deze lange weg hebben gelaten – voortgaand door deze ronden van wedergeboorte, verenigd met het ongewenste, gescheiden van wat begeerd wordt – dit, of het water in de vier oceanen?”

“Lang hebben jullie lijden door de dood van vader en moeder of zonen, dochters, broers en zussen ondervonden. En terwijl jullie zo leden hebben jullie meer tranen gelaten op deze lange weg dan dat er water is in de vier oceanen.”

“Wat denken jullie is meer: de stromen van bloed die jullie, door onthoofding hebben verloren op deze lange weg – dit, of het water in de vier oceanen?”

“Lang zijn jullie gevangen als dieven, of rovers, of verkrachters; en, door jullie onthoofding is waarachtig meer bloed gestroomd op deze lange weg dan dat er water is in de vier oceanen.”

“Maar hoe is dit mogelijk?”

“Onmogelijk is het om een begin te vinden van samsāra; een begin van het voortgaan van wezens door deze ronden van wedergeboorte, belemmerd door onwetendheid en geketend door verlangen.”

Samsāra is het grote overstijgende probleem. Het is het eindeloze karakter van dukkha.

Er is geen begin te vinden, hoe ver je ook terugkijkt en zelfs de dood, zo leert de Boeddha, is geen einde.

Er is geen hemels bestaan, hoe mooi dan ook, dat een permanente uitkomst biedt.

Vroeger of later veranderen de dingen, vergaan ze.

Ahba leert dat het belangrijk is om in te zien dat we gevangen zitten in deze voortdurende cyclus van leven en dood, continu onderworpen aan lijden als gevolg van verlangen.

In eerste instantie is dit misschien enkel een postulaat om af en toe op te reflecteren, maar door aanhoudende overpeinzing gecombineerd met ervaring en inzicht voortkomend uit concentratie-meditatie kan deze cyclus in toenemende mate een bron van energie en vastberadenheid vormen, culminerend in de gedachte (AN 2:5):

“Ook al droogt het vlees en bloed in ons lichaam op en blijven alleen huid, pezen en botten over, zolang wij niet bereikt hebben wat te bereiken valt door menselijke vastberadenheid, menselijk doorzettingsvermogen, menselijk streven, zullen wij onze inspanning niet laten varen.”

Dukkha is inherent aan al het bestaan. Alleen het einde van het geconditioneerde, van wording, dat wil zeggen Nibbāna, is permanent.

De Drie Kenmerken van het Bestaan

De Boeddha onderwees drie kenmerken (ti-lakkhaṇa) die gelden voor al het bestaan in Samsāra, namelijk vergankelijkheid (anicca), onbevredigendheid (dukkha) en niet-zelf of zelfloosheid (anattā).

Nibbāna daarentegen is permanent en vrij van onbevredigendheid, maar ook Nibbāna kent geen zelf, is zelfloos.

Het bereiken van Nibbāna is dus niet het samengaan met een groter geheel of het opgaan in het universele, in Brahma, het goddelijke of iets dergelijks. Want aan al deze voorbeelden ligt een concept van ‘ik’ of het samensmelten van het ‘ik’ met ‘iets’ ten grondslag.

De drie kenmerken zijn van groot belang omdat direct inzicht op ervaringsniveau in een van deze kenmerken de poort tot Nibbāna opent.

Door het inzien dat alles vergankelijk, onbevredigend en zonder een aanwijsbaar zelf is kan het bewustzijn loslaten en volledig vrijkomen van verlangen, haat en onwetendheid.

Vergankelijkheid (anicca) wordt in de Pali Canon vaak samengevat met de uiting “al wat ontstaat zal ook weer vergaan.”

Zo belangrijk is het opkomen en vergaan der dingen dat de Boeddha hier zijn allerlaatste woorden aan wijdde (DN 16):

“Vergankelijk, onderworpen aan verandering, zijn alle formaties. Streef onaflatend [naar bevrijding]!”

En ook na het overlijden van de Boeddha benadrukt Sakkha, koning der goden, het belang ervan met de woorden (DN 16):

“Vergankelijk zijn alle formaties, ze komen op en vergaan, dat is hun aard: ze ontstaan en gaan heen, bevrijding hiervan is de hoogste gelukzaligheid.”

Op het eerste gezicht lijkt dit een simpele en in het dagelijks leven zeer herkenbare stelling in de zin van ‘aan alles komt een eind’, maar de woorden van de Boeddha hebben een veel verstrekkendere betekenis dan dat.

Het opkomen en vergaan gebeurt namelijk van moment op moment, met zo een enorme snelheid dat het een continue stroom lijkt.

Het valt te vergelijken met een film waarbij het snel genoeg afspelen van losse beelden de illusie wekt dat er daadwerkelijk beweging is.

Net zo is het voor mentale processen en materie. Als de concentratie hoog genoeg is kan inzicht en wijsheid worden ontwikkeld door naar dit momentane opkomen en vergaan te kijken.

Met hoge concentratie kun je namelijk zien dat het totaal van mentale processen en materie (nāma-rūpa) vervormd is, niet klopt.

Het gaat dan niet om de simpele vaststelling dat een gedachte komt en gaat of het lichaam van dag tot dag verandert, want dat is een hele grove vaststelling.

Het gaat erom op het subtielste niveau te ervaren dat zowel de materie van lichaam en omgeving als het mentale continuüm uit losse momenten bestaat die in continue flux verkeren.

En als vergankelijkheid wordt gezien, volgen de andere twee kenmerken vanzelf.

Als wij vastklampen aan dat wat vergankelijk is vanuit de misvatting dat het permanent is ontstaat dukkha, het tweede kenmerk van het bestaan waar we eerder al naar hebben gekeken.

Na de uitleg over vergankelijkheid en de al eerder gegeven uitleg over dukkha zullen we stilstaan bij niet-zelf (anattā), een van de meest cruciale termen in de Dhamma.

In ons dagelijks leven kijken en ervaren wij onszelf en de wereld voortdurend vanuit een ‘ik’ besef. Ik kijk de wereld in, ik wil dit, ik wil dat niet, dit is van mij, etc.

En onherroepelijk volgt het onderscheiden en vergelijken tussen ‘mij’ en de ‘ander’. Dit onderscheiden is een van de oorzaken voor al het conflict in de wereld.

De Boeddha geeft herhaaldelijk aan dat de zienswijze ‘ik’ een verkeerde zienswijze is, niet in overeenstemming met de realiteit.

Deze verkeerde zienswijze is een illusie in stand gehouden door verlangen, haat en onwetendheid, en kan worden doorzien middels concentratie en inzicht. Zo onderwees de Boeddha (SN 22:95):

“Stel een man met goed zicht zou de vele luchtbellen op de Ganges rivier zien terwijl hij er langs rijdt, en hij zou er naar kijken en ze grondig onderzoeken; dan zou hij, ze grondig onderzocht hebbende, de luchtbellen zien als leeg, vluchtig en zonder substantie. Op precies dezelfde manier ziet de monnik alle materiële fenomenen, gevoelens, percepties, mentale formaties en bewustzijnstoestanden – of in het verleden, het heden of de toekomst, ver weg of dichtbij. En als hij ze ziet, en ze grondig onderzoekt, dan ziet hij ze als leeg, vacant, zonder een zelf.”

In de standaardformule legt de Boeddha het verband met de andere twee kenmerken.

Als de dingen vergankelijk zijn dan komt daar vastklampen en lijden uit voort. Als er een zelf zou zijn, dan zou dat zelf bij machte moeten zijn om te beslissen enkel gelukkig te zijn, dit lukt echter niet.

Wij hebben geen volledige controle over ons geluk (of andere aspecten van het bewustzijn wat dat betreft), net zo min als over de verandering van ons lichaam. Hoe kun je dan spreken over een zelf?

Niet, zegt de Boeddha. Natuurlijk is dit slechts een cognitieve stelling om door middel van redeneren een eerste haarscheur in het beeld van het zelf te krijgen.

Een ander cognitief voorbeeld is het nadenken over de werkelijkheid van door ons veel gebruikte concepten.

Neem een huis. Wat is het huis? Als we het dak verwijderen, de deuren en ramen, is het dan nog een huis? Is het huis dan de muren, het fundament, het land waar het op staat? Als snel kom je tot de conclusie dat een huis niets meer is dan een afspraak.

Heel belangrijk natuurlijk om met elkaar te kunnen praten, maar het kent geen werkelijk bestaan, heeft geen intrinsieke waarde.

Het probleem is dat wij toch hechten aan deze afspraken, deze concepten. We klampen ons eraan vast alsof ze wel waarde hebben.

Toch geldt net als voor vergankelijkheid en lijden ook voor niet-zelf dat dit uiteindelijk vast te stellen is door het zien van het opkomen en vergaan van nāma-rūpa.

Wie dit ziet kan niet anders dan vaststellen dat er geen blijvende entiteit is, dat er enkel losse momenten zijn die onderling geconditioneerd zijn en conditioneren.

Deze conclusie klopt wel met het dagelijks leven, want hoewel we op een bepaald moment niet kunnen kiezen om ons zus of zo te voelen kunnen we wel werken aan de condities om een bepaalde mentale eigenschap vaker en steviger op te laten komen.

Als we ons niet inspannen zullen dit onheilzame eigenschappen zijn, gevoed door verlangen, haat en onwetendheid. Als we ons wel inspannen kunnen we deze langzaam maar zeker, heel geduldig steeds vaker vervangen door de positieve tegenhangers en zo ons bewustzijn zuiveren en ontvankelijk maken voor bevrijdend inzicht.

Het is misschien goed om hier nog wat geleidelijkheid in aan te brengen om te voorkomen dat wordt gedacht dat zo een inzicht abrupt ontstaat.

Ongemerkt hebben we namelijk vaak een zienswijze over het zelf gecreëerd.

Dat wil zeggen, we denken ‘ik ben dit’ en kunnen dat voor onszelf beredeneren. Met de eerste haarscheurtjes die ontstaan door meditatie en redenatie zou het kunnen dat deze zienswijze in kracht afneemt en op een gegeven moment stopt.

De volgende stap is wanneer we opmerken dat we nog steeds de ‘ik ben’-gedachte hebben. We hebben er misschien geen uitgebreide zienswijze meer over maar ervaren ons bestaan nog steeds als een werkelijke entiteit.

Door verder te gaan met het ontwikkelen van concentratie en inzicht kan ook dit op een gegeven moment overstegen worden.

Maar ook dan is het nog niet klaar.

Zelfs voor diegenen die de bovenmenselijke inspanning hebben geleverd om het ‘ik ben’ niveau te overstijgen blijft de waarneming ‘ik’ bestaan. Hiermee wordt bedoeld dat zodra we de ogen open doen en de wereld inkijken we dit vanuit een ‘ik’ doen.

Pas bij de allerlaatste stap op weg naar bevrijding kan dit ‘ik’ worden opgegeven.

Denkt dus niet te makkelijk over het opgegeven van een ‘ik’, want dat is het niet, en verheug je niet te veel (mag wel een beetje) als je een klein stapje hebt gezet, want de weg is lang en er is veel geduld en inspanning nodig om werkelijk tot op het diepste niveau uit eigen ervaring het opkomen en vergaan, het lijden door vastklampen en het niet-zelf te doorgronden en zo een einde te maken aan de onbevredigendheid van het bestaan.

Gehechtheid is de wortel van het lijden.

Boeddha, MN 105

De Tweede Edele Waarheid: De Oorzaak

We gaan verder met de passage uit de eerste lering van de Boeddha, dit maal over de tweede Edele waarheid, de oorzaak van onbevredigendheid (SN 56:11):

“Dit, monniken, is de Edele waarheid van de oorzaak van onbevredigendheid: dit verlangen dat voor ontstaan zorgt – gepaard gaande met lust en genot, nu hier, nu daar – dat wil zeggen, zintuiglijk verlangen (kāma-taṇhā), verlangen naar (eeuwig) bestaan (bhava-taṇhā), verlangen naar zelfvernietiging (vibhava-taṇhā).”

De Boeddha onderwees verder (DN 22):

“En waar komt dit verlangen op en wortelt het zich? Waar er in de wereld ook genotvolle en plezierige dingen zijn, daar komt dit verlangen op en wortelt het zich. Oog, oor, neus, tong, lichaam en bewustzijn zijn genotvol en plezierig, daar komt dit verlangen op en schiet het wortel.”

“Visuele objecten, geluiden, geuren, smaak, tast en mentale objecten zijn genotvol en plezierig, daar komt dit verlangen op en schiet het wortel.”

“Bewustzijn, zintuiglijke indrukken, gevoelens voortkomend uit de zintuiglijke indrukken, perceptie, wil, verlangen, begeerte, denken en reflecteren zijn genotvol en plezierig, daar komt dit verlangen op en schiet het wortel.”

“Dit is de tweede Edele Waarheid.”

Verlangen in al zijn vormen, gevoed door onwetendheid ten aanzien van de ware natuur der dingen, is de grote oorzaak voor al het leed in de wereld.

Hoewel wij geneigd zijn om te denken dat verlangen altijd met iets willen te maken heeft is het belangrijk te beseffen dat verlangen zich ook manifesteert in de vorm van niet willen.

De meest basale vorm van verlangen is zintuigelijk verlangen (kāma-taṇhā).

Dit is niet enkel sensueel of erotisch verlangen, maar al de vormen van wel of niet willen hebben voortkomend uit het contact dat onze zintuigen maken. Of het nou iets moois of naars is dat wij zien, horen, ruiken proeven, voelen of denken.

De laatste verdient extra aandacht omdat het boeddhisme het bewustzijn en de objecten van het bewustzijn als zesde zintuig kent als toevoeging tot de ons bekende vijf zintuigen. Daarom valt onder dit verlangen ook het verlangen voortkomend uit ideeën, meningen, concepten en dergelijke.

Het verlangen naar eeuwig bestaan (bhava-taṇhā), is subtieler dan het bovenstaande.

Het is in oppervlakkige zin het verlangen naar een hiernamaals, wedergeboorte of bijvoorbeeld het één worden met Brahma.

In diepere zin al het verlangen naar ‘zijn’, tot op het subtielste niveau.

Dit laatste verlangen wordt pas vernietigd tijdens de laatste stap naar bevrijding, zo hardnekkig is het. Het is een uiting van een eternalistische zienswijze, het geloof in een eeuwig en permanent zelf.

De laatste vorm van verlangen is het verlangen naar zelfvernietiging of niet meer worden, niet meer zijn (vibhava-taṇhā).

Het komt voort uit een annihilistische zienswijze, het geloof dat er na de dood niets meer is waar ook het materialisme onder valt.

Dit verlangen kan bijvoorbeeld een aanleiding zijn tot zelfmoord met onderliggend het idee dat zo een einde gemaakt wordt aan het leed, nu en in de toekomst.

Deze vorm van verlangen dient absoluut niet verward te worden met de wens een einde te maken aan wedergeboorte in samsāra.

Dat laatste kan namelijk enkel plaatsvinden dor het vernietigen van verlangen zelf door het doorgronden van de ware natuur van de dingen.

Zolang er verlangen is, in welke vorm dan ook zal het bestaan voortgaan, van moment tot moment, van leven tot leven.

Onderliggend aan deze cyclische energie is de leer van afhankelijk ontstaan.

Afhankelijk Ontstaan – de Keten van Causaal Verband

Als we gaan kijken naar de oorzaak van de onbevredigendheid, de tweede Edele Waarheid, dan zien wij dat de Boeddha verlangen noemt als het grote probleem.

Verlangen komt voort uit onwetendheid. Maar hoe kan dit verlangen al het leed en wedergeboorte ten gevolg hebben?

Het antwoord de leer van afhankelijk ontstaan (paṭiccasamuppāda).

Samen met de Vier Edele Waarheden vormt dit het fundament van de Dhamma. Het vormt een geheel in het bevrijdende inzicht in de nacht dat de Boeddha de verlichting bereikte.

De Boeddha benadrukte dit met de woorden (MN 28):

“Hij die afhankelijk ontstaan ziet, ziet de Dhamma, hij die de Dhamma ziet, ziet afhankelijk ontstaan.”

We zullen hier om te beginnen met een omweg naar kijken, namelijk door als startpunt de waarneming te nemen.

Zowel het bewustzijn als materie raken vervormd tijdens onze waarneming.

In onze dagelijkse beleving lijkt bijvoorbeeld iets zien, weten wat het is, er iets van vinden, het wel of niet willen allemaal tegelijk te gebeuren. Sterker nog, dit lijkt tegelijk te gebeuren met iets horen, ruiken, proeven, lichamelijke sensaties en denken.

Wie naar materie kijkt, neem een rots als voorbeeld, ziet een permanente vorm die wellicht slechts langzaam door weer en wind verandert.

Dit is een vervormde waarneming van mentale processen en materie als gevolg van onwetendheid, het gevolg van (nog) niet scherp genoeg kunnen kijken.

Het is vergelijkbaar met een film. Als je wel eens naar de bioscoop bent geweest weet je dat je volledig kan worden opgezogen in het verhaal, de mooie beelden en de bewogen muziek.

Uiteindelijk gaat het echter om losse beelden die zich met een snelheid van 24 keer per seconde aan ons oog voordoen. Dat is genoeg om het beeld vloeiend te laten zijn. Het geluid is niets meer dan losse tonen die alleen samen een geheel vormen. En het verhaal is niet echt maar bedacht en we zitten er niet werkelijk midden in, al voelt dat wel zo.

Wie met hoge concentratie naar mentale processen en materie kijkt ziet dat het losse momenten zijn die opkomen en vergaan.

Deze mentale momenten volgen elkaar met een onwaarschijnlijke snelheid op waardoor de illusie zich voordoet dat waarneming een continu proces is.

Deze losse momenten hebben elk een object en het betreft altijd een van de zes zintuigen. De zintuigen werken dan ook helemaal niet tegelijk, er is of zien of horen of proeven of ruiken of voelen of denken, nooit tegelijkertijd.

Ook materie is niet zo permanent als het zich voordoet maar bevindt zich in een continue flux van opkomen en vergaan.

Met hoge concentratie kan dan ook uit eigen ervaring worden vastgesteld dat ons normale dagbewustzijn de werkelijkheid vervormt.

Het proces dat continu lijkt bestaat eigenlijk uit losse fragmenten die in elk opzicht opkomen en vergaan.

Dit kan de ‘analyse’ van de werkelijkheid worden genoemd, het opdelen van de werkelijkheid, van mentale processen en materie, in de kleinst mogelijke bouwstenen.

Wat afhankelijk ontstaan ons leert is dat deze momenten hoewel los van elkaar toch onderling verbonden zijn.

Afhankelijk ontstaan kan dan ook gezien worden als de ‘synthese’, het beschrijven van de onderlinge relaties van de losse bouwstenen.

Dit is een belangrijk punt waarmee de Boeddha afstand neemt van het nihilisme. Het betekent namelijk dat intenties en daarop volgende handelingen wel degelijk gevolgen hebben.

Als er enkel sprake was geweest van losse momenten zonder onderlinge verbinding dan zou elk gedrag verantwoord kunnen worden.

Het meest belangrijke aan afhankelijk ontstaan is echter de hoop die het geeft, want het zijn de conditioneringen waar je langzaam maar zeker aan kunt werken met intenties als de drijvende kracht van de vrije wil.

Laten we voor we verder gaan eerst wat dieper kijken naar wat de Boeddha zelf over afhankelijk ontstaan onderwees (SN 12:1):

“Monniken, wat is afhankelijk ontstaan? Met onwetendheid (avijjā) als conditie komen wils-formaties (saṅkhāra’s) op; met wils-formaties als conditie bewustzijn (viññāṇa); met bewustzijn als conditie mentale processen-materie (nāma-rūpa); met mentale processen-materie als conditie de zes zintuigbasissen (salāyatana); met de zes zintuigbasissen als conditie contact (phassa); met contact als conditie gevoel (vedanā); met gevoel als conditie begeerte (taṇhā); met begeerte als conditie gehechtheid (upādāna); met gehechtheid als conditie bestaan (bhava); met bestaan als conditie geboorte (jāti); met geboorte als conditie komen ouderdom en dood (jaramaranam), bedroefdheid, geweeklaag, pijn, verdriet en wanhoop op. Dit is de oorzaak van dit geheel aan lijden. Dit, monniken, noemt men afhankelijk ontstaan. Maar met het rusteloze vervagen en ophouden van onwetendheid houden wils-formaties op; met het ophouden van wils-formaties houdt bewustzijn op; met het ophouden van bewustzijn houdt mentale processen-materie op; met het ophouden van mentale processen -materie houden de zes zintuigbasissen op; met het ophouden van de zes zintuigbasissen houdt contact op; met het ophouden van contact houdt gevoel op; met het ophouden van gevoel houdt begeerte op; met het ophouden van begeerte houdt gehechtheid op; met het ophouden van gehechtheid houdt bestaan op; met het ophouden van bestaan houdt geboorte op; met het ophouden van geboorte houdt ouderdom en dood, bedroefdheid, weeklaag, pijn, verdriet en wanhoop op. Dit is het ophouden van dit geheel aan lijden.”

Afhankelijk ontstaan wordt hierboven weergegeven in de keten van causaal verband.

Het is een keten omdat het ons gebonden houdt aan samsāra. Het is een cirkel van bestaan naar bestaan met als drijvende kracht onwetendheid en verlangen.

Om dit te benadrukken worden de twaalf schakels van de keten meestal verspreid over drie levens. Het vorige, huidige en toekomstige leven.

Onwetendheid en wilsformaties worden samen in het vorige leven geplaatst. Zij vormen de condities voor het ontstaan van het huidige leven, namelijk door als voorwaarde te dienen voor de aaneenschakeling van de resultaten van bewustzijn, mentale processen-materie, de zes zintuigbasissen, contact en gevoel.

Als gevolg van gevoel hebben wij in dit leven begeerte, gehechtheid en bestaan wat op hun beurt weer een voorwaarde is voor een volgend leven met geboorte, ouderdom en dood.

Hoewel als voorbeeld vaak de drie levens worden gegeven speelt deze conditionering zich van moment tot moment af, ook in dit huidige leven. Ze zijn in het dagelijks leven ook niet opeenvolgend maar in elkaar verweven.

Om het simpeler te maken kun je de keten dus ook naar dit leven verplaatsen.

Omdat wij nu onwetend zijn over de ware natuur van bewustzijn en materie nemen we het gevoel dat ontstaat door het contact dat we via onze zintuigen met objecten maken heel serieus.

Als gevolg van dit gevoel, dat aangenaam, onaangenaam of neutraal kan zijn willen we iets wel of niet. Verlangen ontstaat dan ook direct.

Gedreven door verlangen en gehechtheid verrichten we goede en slechte daden, hebben we heilzame en onheilzame mentale momenten.

De oplettende lezer heeft direct gezien dat onwetendheid in de keten wordt opgevolgd door wils-formaties. Wils-formaties, ook wel te vertalen als intenties, is niets minder dan karma (Pali: kamma) waar wij later bij stil zullen staan.

Door verlangen en gehechtheid hebben wij nieuwe intenties, nieuwe wils-formaties, zo maken wij nieuw karma.

Als de eerder gegeven formule in de vorm van “als dit is, ontstaat dat” het vermoeden geeft dat het om een willekeurige afhankelijkheid gaat dan rekent de Boeddha daar mee af (SN 12:20):

“Monniken, wat is afhankelijk ontstaan? Met geboorte als conditie komt ouderdom en dood – of de Tathagata’s [de Boeddha’s] er zijn of niet, dat element staat vast, die structuur van fenomenen, die vaststaande koers van fenomenen, specifieke conditionaliteit. Daartoe ontwaakt een Tathagata en begrijpt dit. Daartoe ontwaakt zijnde en het begrijpend, legt hij het uit, onderwijst het, zet het uiteen, stelt het vast, onthult het, analyseert het, verheldert het, zeggend: zie, monniken, met geboorte als conditie komt ouderdom en dood. De realiteit is daarin, het onbedrieglijke, de onveranderlijkheid, specifieke conditionaliteit – dit, monniken, is afhankelijk ontstaan.”

Let op de woorden ‘specifieke conditionaliteit’.

De Boeddha beschrijft met deze leer niet een algemeen principe maar een absolute wetmatigheid. Een circulaire kracht die ons bindt.

Het kan niet genoeg benadrukt worden dat de schakels doorgaan, van leven tot leven, jaar tot jaar, dag tot dag, moment tot moment.

Geboorte gevolgd door ziekte, ouderdom en dood, gevolgd door geboorte, ziekte ouderdom en dood, door en door en door.

Zo zijn wij gevangen in samsāra, dwalen wij rond, met “bedroefdheid, geweeklaag, pijn, verdriet en wanhoop, de onbevredigendheid van het bestaan” als gevolg.

Kortstondig tijdelijk plezier, hoewel verleidelijk, biedt dan ook geen uitkomst, geen veilige haven.

De enige manier om uit de cirkel te stappen is het doorzien van de ware natuur van de dingen door het begaan van de weg gewezen door de Boeddha en zo het volledige vernietigen van de ketens.

Dit is de hoopvolle boodschap van de Boeddha.

Omdat het om specifieke condities gaat is er een einde mogelijk. Als onwetendheid door het licht van de Dhamma wordt gezien valt de keten uit elkaar.

Bevrijding van de keten is mogelijk!

Karma en Wedergeboorte

De leer van karma (in het Pali: kamma) en wedergeboorte wordt vaak niet goed begrepen.

Je hoort mensen wel eens fatalistisch zeggen “het is mijn karma” of met de wens er wat van te maken “het is vast wel ergens goed voor”.

Er lijkt dan wel een grotere macht in het spel te zijn, een beoordelaar die karma toewijst om te straffen of te laten leren, of een lotsbestemming waar niet aan te ontkomen is.

Ook de essentie van wedergeboorte is voor veel mensen bedolven onder het beeld van reïncarnatie, het (volgens de Boeddha verkeerde) idee dat er een ziel is die van leven naar leven verhuist. Soms wordt in dat verband zelfs gesteld dat de ene ziel ouder zou zijn dan de ander.

Daarnaast is opvallend dat Westerse boeddhistische schrijvers de leer van karma en wedergeboorte met enige regelmaat verwerpen.

Het zou niet passend zijn in de verder zo logisch en op ervaring gebaseerde leer van de Boeddha, en het zou ook helemaal niet nodig zijn om hierover na te denken.

In het licht van dit soort beelden en beweringen is het dan ook van groot belang om bij de leer van karma en wedergeboorte stil te staan.

Eerst de betekenis van het woord karma.

In tegenstelling tot hoe het woord karma in het Westen wordt gebruikt betekent het niet ‘gevolg’. De Boeddha zij (AN 6:63):

“Intentie, zo zeg ik, is karma. Met intentie maakt men karma middels het lichaam, spraak of bewustzijn.”

Karma is dus veel meer een drijvende kracht.

Het Pali-woord voor gevolg of reactie is vipāka. Kamma-vipāka betekent dan ook zoveel als actie-reactie, maar een mooiere vertaling is ‘intentie en haar vrucht. ‘Vrucht’ omdat dit ook ‘rijping’ met zich mee brengt.

We kennen de uitdrukking “je oogst wat je zaait”, dit is een beschrijving van kamma-vipāka.

Net als de rijping van wat gezaaid is afhankelijk is van onder andere water, zon en voedingsstoffen is de rijping van karma ook afhankelijk van verschillende factoren.

Karma komt niet altijd evenredig tot uiting in een nette één-op-één relatie met het resultaat. Er zijn verschillende gradaties, verschillenden sterkten van karma die elk weer interacteren met ander karma uit het verre verleden en die afhankelijk zijn van huidige inspanning.

Zo kan de vrucht van karma soms sterker zijn door ander ondersteunend karma, verzwakt worden door tegenwerkend karma of worden tegengehouden door vernietigend karma.

Verder geldt dat net als bij de rijping van een vrucht, waarvoor niet alleen de groei van de fruitboom door zon, regen en voedingsstoffen noodzakelijk is maar ook het juiste seizoen voor het voldragen van de vruchten, ook voor karma de juiste omstandigheden daar moeten zijn om het resultaat te laten rijpen.

Zo kan bepaald karma bijvoorbeeld niet tot uiting komen omdat de juiste omstandigheden daarvoor niet aanwezig zijn waardoor er meer tijd is voor ander karma om gegenereerd te worden.

Dit is belangrijk omdat dit net de ruimte geeft om spirituele groei mogelijk te maken.

In een strikte één-op-één relatie zou het onuitputtelijke karma uit het oneindige verleden voor oneindige resultaten in de toekomst zorgen.

Juist omdat dit niet het geval is kan invloed worden uitgeoefend door het richten van intentie en is bevrijding mogelijk.

Karma kan worden ingedeeld in ethische kwaliteit, te weten heilzaam karma of onheilzaam karma.

Heilzaam karma zijn de intenties die in gradaties verruiming van het bewustzijn, wedergeboorte in hogere werelden en uiteindelijk Nibbāna tot gevolg hebben.

Onheilzaam karma zijn de intenties die in gradaties vernauwing van het bewustzijn, wedergeboorte in lagere werelden en het zich afkeren van Nibbāna tot gevolg hebben.

Als we over wedergeboorte spreken zijn twee punten belangrijk. Ten eerste dat er geen ‘ik’ geen ‘persoon’ of ‘ziel’ is die van het ene naar het andere bestaan over gaat.

Wedergeboorte is het resultaat van condities.

Een voorbeeld dat vaak wordt gegeven om dit te verduidelijken is de vlam van een kaars die wordt gebruikt om een volgende kaars aan te steken. De vlam van de tweede kaars is niet hetzelfde, maar ook niet geheel anders dan die van de eerste kaars. De vlam van de tweede kaars is er vanwege, afhankelijk van, de eerste kaars.

Een moderner voorbeeld is de biljartbal die zijn richting en kracht heeft ten gevolge van de bal die hem raakt, en die op zijn beurt weer kracht en richting geeft aan de daarop volgende bal. De ballen zijn niet hetzelfde, maar kunnen ook niet los van elkaar worden gezien.

Net zo is wedergeboorte niet een transmigratie van de ziel maar de voortzetting van bewustzijnsmomenten op basis van condities.

De leer van kamma-vipāka en wedergeboorte zijn diep verweven met paṭiccasamuppāda, afhankelijk ontstaan, uit het vorige hoofdstuk.

Daarvan zei de Boeddha dat het gelijk staat aan de Dhamma.

De keuze van sommige Westerse schrijvers om karma en wedergeboorte volledig te negeren lijkt dan ook een zeer selectieve, persoonlijke keuze die niet overeenkomt met de woorden van de Boeddha.

Natuurlijk is het niet noodzakelijk om blind in karma en wedergeboorte te geloven, maar het strekt tot aanbeveling om een open en onderzoekende geest te houden.

Niet direct karma verwerpen maar de beperkingen van het eigen onontwikkelde bewustzijn erkennen en pas langzaam maar zeker tot conclusies durven te komen na het opdoen van eigen inzichten voortkomend uit de gestaagde training van het bewustzijn door moraliteit, concentratie en wijsheid.

Ahba herhaalt het keer op keer, niet alleen als het gaat om dingen zoals karma maar ook in andere situaties waar iets ons Westerse denkkader te boven gaat:

“Nu is je bewustzijn niet krachtig genoeg, daarom zie je het niet. Als je concentratie ontwikkelt en je bewustzijn krachtig is zal je het vanzelf zien.”

Simpel.

Net als een rode, blauwe of witte lotus – geboren in het water, groeiend in het water, het water overstijgt – onaangeraakt door water staat, net zo leef ik – geboren in de wereld, opgegroeid in de wereld, de wereld overstegen – onaangeraakt door de wereld. Denk aan mij als ‘ontwaakt’.

Boeddha, AN 4:36

De Derde Edele Waarheid: Bevrijding

Eerst weer een passage over de derde Edele Waarheid, het ophouden van de onbevredigendheid, wederom uit de eerste lering van de Boeddha (SN 56:11):

“Dit monniken, is de Edele Waarheid van het ophouden van de onbevredigendheid: het rusteloze vervagen en vernietigen van juist dit verlangen, het verzaken en opgeven daarvan, het loslaten en bevrijd zijn daarvan.”

Nibbāna

De bevrijding van de diepste onbevredigendheid door het onherroepelijke vernietigen van verlangen, haat en onwetendheid – de bevrijding van het eindeloze dwalen dat samsāra is – dat is wat men in het boeddhisme het bereiken van Nibbāna noemt.

Nibbāna kan vertaald worden met uitdoven, het uitdoven van het vuur van verlangen, haat en onwetendheid.

Als men dan bedenkt dat in het oude India het uitdoven van brandend hout tevens gezien werd als het bevrijden van het vuur is het niet vreemd dat Nibbāna zowel uitdoven als bevrijden betekend.

Nibbāna is het ultieme doel van de Dhamma en hoewel het zoals gezegd gelijk staat aan bevrijding en uitdoven van iets is het tevens een realiteit op zich, zoals de Boeddha zei:

“Van alle Dhamma’s, geconditioneerd of ongeconditioneerd, is de meest uitstekende Dhamma, de hoogste Dhamma, Nibbāna.”

Dhamma betekent in deze context ‘ultiem fenomeen’, een bestaande realiteit die door het bewustzijn als object kan worden genomen.

De Boeddha heeft zelf nooit gezegd wat Nibbāna is.

Als je aan iemand die nog nooit een mango heeft gegeten zou moeten uitleggen hoe een mango smaakt zou je al snel tekortschieten.

Je zou vergelijkingen maken met wat wel bekend is om de textuur, het zoete, het zure, etc. te beschrijven. Toch blijft de enige manier om er achter te komen hoe een mango smaakt deze zelf proeven.

Als het voor een mango, een werelds voorwerp en tot op zeker hoogte te vergelijken met dingen om ons heen, al bijna onmogelijk is om vergelijkingen te maken, dan is het voor het bovenwereldse Nibbāna, dat buiten elke ervaring ligt onmogelijk!

Wat we wel weten is dat Nibbāna in tegenstelling tot alle andere fenomenen in de wereld ongeconditioneerd (niet afhankelijk van condities en geen nieuwe condities makend) en niet-vergankelijk ofwel permanent is, maar net als alles is ook Nibbāna zonder zelf (anattā).

Het kan niet genoeg worden herhaald, het bereiken van Nibbāna is dus niet het opgaan van een zelf met iets hogers, Nibbāna is anattā, zonder zelf.

Als we in de Pali Canon gaan zoeken wat de Boeddha wel over Nibbāna zegt, vinden we bijvoorbeeld (AN 3:32):

“Dit is vrede, dit is het hoogste – het ontbinden van alle formaties, het volledig achterlaten van al het vergaarde, het einde van verlangen, onthechting, ophouden, Nibbāna.”

De Vier Stadia van Bevrijding

Het bereiken van de uiteindelijke volledige bevrijding van onbevredigendheid (dukkha) is een gradueel proces bestaande uit vier stadia.

In de tijd van de Boeddha waren er mensen die dusdanig goede mentale kwaliteiten hadden dat zij na het horen van een enkele vers van de Boeddha in één keer alle stadia doorliepen, maar vandaag de dag hoeven wij door de mentale staat van de mensheid niet de illusie te hebben dat ons dit zal overkomen.

Voordat men begint aan het pad dat leidt tot bevrijding is men een anda-puttujana, wat zoveel betekent als blinde wereldburger.

Als de wereldburger luistert naar Dhamma, geïnspireerd raakt en aan het pad begint door het beoefenen van moraliteit, concentratie en wijsheid wordt hij door toenemende inspanning langzaam maar zeker een kalyāṇa-puttujana, een nobele wereldburger die het pad naar bevrijding bewandelt.

Na langdurige, geduldige en vasthoudende inspanning voert het pad uiteindelijk in vier stadia naar Nibbāna.

Totdat men het eerste stadium bereikt is men niet veilig, niet zeker. Dat men wel veilig en zeker is, is dan ook gelijk het eerste kenmerk van het ingaan van de vier stadia.

Op het moment dat Nibbāna voor het eerst door het bewustzijn als object wordt genomen bereikt men het eerste stadium, dat van stroombetreder (Sotāpanna).

Men betreedt de stroom die onherroepelijk binnen zeven levens tot volledige bevrijding voert en is zeker van een wedergeboorte in het mensenrijk of hoger.

Het stadium zelf kenmerkt zich door onwankelbaar vertrouwen in de Boeddha, Dhamma en Sangha voortkomend uit de eigen ervaring, en het aanhoudende onvermogen om nadien de morele leefregels van de Boeddha te overtreden.

Door verder en verdiepende ervaring met Nibbāna volgt het volgende stadium, dat van de eens-terugkeerder (Sakadāgāmī) die zoals de naam al doet vermoeden nog maar één toekomstig leven heeft voordat volledige bevrijding zal worden bereikt. In dit stadium worden boosheid en verlangen blijvend sterk verzwakt.

Weer een stadium verder is dat van de niet-terugkeerder (Anāgāmī) die na het overlijden in een zeer hoge leefsfeer (wereld) terecht komt waar hij of zij verblijft totdat Nibbāna is verwezenlijkt. In dit stadium zijn boosheid en verlangen volledig en blijvend vernietigd.

Het laatste stadium is dat van de Arahant (Arahat), die in dit leven de volledige bevrijding heeft bereikt door de allerlaatste mentale corrupties tot in de wortel te hebben uitgeroeid, met name de uiterst hardnekkige en zeer subtiele zienswijze dat er een ‘ik’ is.

Na het overlijden gaat de Arahant het Parinibbāna in, dat wil zeggen ‘Nibbāna zonder dat er nog een lichaam is’.

Vragen als waar is dit? Is dit een plek? Waar is de Boeddha? Zijn foutieve vragen voortkomend uit de zienswijze dat er een ‘ik’ is dat ‘ergens’ heen gaat terwijl juist het volledige opgeven hiervan een kenmerk van volledige bevrijding is.

Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat het van groot belang is om te streven naar het eerste stadium, dat van de stroombetreder, om de veilige haven te bereiken waarin er geen groot toekomstig lijden meer zal zijn en bevrijding met zekerheid zal volgen.

In de woorden van Ahba:

“Nu ben je niet zeker van je toekomst, maar als je blijft beoefenen, blijft proberen, dan zal je de zekerheid bereiken, dan is er geen groot lijden meer.”

Wat niet van jou is, laat dat los. Het loslaten daarvan zorg voor een lange tijd voor jouw welzijn en geluk.

Boeddha, MN 22

De Vierde Edele Waarheid: Het Achtvoudige Pad

De passage uit de eerste lering van de Boeddha over de vierde Edele Waarheid, de weg naar de bevrijding van de onbevredigendheid, luidt (SN 56:11):

“En dit monniken, is de Edele Waarheid van de weg naar de bevrijding van onbevredigendheid: Precies dit [Achtvoudige] Pad – juiste zienswijze (sammā diṭṭhi), juiste intentie (sammā saṅkappa), juiste spraak (sammā vācā), juist handelen (sammā kammanta), juist levensonderhoud (sammā ājīva), juiste inspanning (sammā vāyāma), juiste aandacht (sammā sati) en juiste concentratie (sammā samādhi).”

Het Achtvoudige Pad kan worden samengevat in de drie beoefeningen van moraliteit, concentratie en wijsheid.

Onder moraliteit vallen juiste spraak, juist handelen en juist levensonderhoud. Onder concentratie vallen juiste inzet, juiste aandacht en juiste concentratie. En onder wijsheid vallen juiste zienswijze en juiste intentie.

Wij zullen om een basis te leggen in eerste instantie kort de betekenis van elk van deze pad-factoren binnen het kader van de drie beoefeningen geven, met name doormiddel van passages uit de sutta’s. Daarna zullen wij stilstaan bij de drie beoefeningen als geheel.

Wijsheid: Juiste zienswijze en Juiste Intentie

Laten we beginnen met juiste zienswijze.

Samengevat valt het doorzien door eigen ervaring van alles wat hierboven reeds geschreven staat onder juiste zienswijze, namelijk het inzicht in de Vier Edele Waarheden (DN 22):

“En wat nu, is juiste zienswijze (sammā-diṭṭhi)? Het inzicht in de onbevredigendheid; het inzicht in de oorzaak van de onbevredigendheid; het inzicht in het ophouden van de onbevredigendheid; het inzicht in het pad dat voert naar het ophouden van onbevredigendheid: dit is juiste zienswijze.”

Daarbij hoort natuurlijk ook afhankelijk ontstaan, karma en zijn vrucht, weten wat heilzaam is en niet-heilzaam is, de drie karakteristieken en zo voort.

Inzicht kent verschillinde stadia.

Beginnend met het lezen en bestuderen van teksten, gevolgd door herhaaldelijk overpeinzen en reflecteren van het gelezene en tot wasdom komend door het verlichtende inzicht dat enkel kan ontstaan door de eigen beoefening van moraliteit en concentratie.

Over juiste intentie zegt de Boeddha (DN 22):

“Wat nu is juiste intentie (sammā-saṅkappa)? Intentie vrij van begeerte (nekkhamma-saṅkappa), intentie vrij van kwade wil (abyāpāda-saṅkappa), intentie vrij van wreedheid (avihiṃsā-saṅkappa). Dit is juiste intentie.”

Eerder bespraken wij reeds dat de Boeddha intentie gelijk stelt aan karma en dat intenties zo de drijvende kracht van de vrije wil zijn. Juiste intenties richten ons bewustzijn dan ook op het zuivere.

We schreven meer over juiste intentie in onze tekst Elke Dag Mediteren: Zo Hou Je Het Vol.

Moraliteit: Juiste Spraak, Juist Handelen en Juist Levensonderhoud

Het is altijd goed om langer bij moraliteit stil te staan dan bij inzicht.

Wij zijn geneigd om inzicht te willen en ons puur daarop te willen richten en vergeten dan dat moraliteit een onmisbaar fundament is dat veel verdieping kent.

Om te beginnen juiste spraak in de woorden van de Boeddha (DN 22):

“Wat nu is juiste spraak (sammā vācā)? Zich onthouden van liegen, onthouden van roddelen, onthouden van grof taalgebruik, onthouden van kletspraat.”

En verder (AN 10:176):

“En hoe zuivert men zich op vier manieren door spraak? In het geval dat een persoon liegen opgeeft, zich onthoudt van liegen. Als hij bij een dorpsvergadering wordt geroepen, een groepsvergadering, een familiebijeenkomst, zijn gilde, het koningshuis, of als hij als getuige wordt geroepen, ‘Kom en vertel, goede man, wat je weet’: Als hij het niet weet zegt hij ‘ik weet het niet.’ Als hij het weet zegt hij ‘ik weet het.’ Als hij niets gezien heeft zegt hij ‘ik heb niets gezien.’ Als hij wel gezien heeft zeg hij ‘ik heb wel gezien.’ Zodoende vertelt hij geen bewuste leugen voor zijn eigen winst, de winst van anderen, of voor een beloning. Liegen opgevend onthoudt hij zich van liegen. Hij spreekt de waarheid, blijft bij de waarheid, is standvastig, betrouwbaar, geen misleider van de wereld. Roddelen opgevend onthoudt hij zich van roddelen. Wat hij hier gehoord heeft verteld hij niet daar om deze mensen van diegenen te splitsen. Wat hij daar gehoord heeft vertelt hij niet hier om deze mensen van diegenen tegen elkaar op te zetten. Hij verzoent diegenen die gebrouilleerd zijn en verstevigt hen die verenigd zijn, hij houdt van harmonie, verheugt zich in harmonie, geniet van harmonie, spreekt zo dat harmonie bewerkstelligd wordt. Grof taalgebruik opgevend onthoudt hij zich van grof taalgebruik. Hij spreekt woorden die verzachtend werken, die liefhebbend zijn, die naar het hart gaan, die beleefd zijn, aantrekkelijk en aangenaam voor de mensen in het algemeen. Kletspraat opgevend onthoudt hij zich van kletspraat. Hij zegt wat zinvol is, wat feitelijk is, was in overeenstemming is met het doel, de Dhamma, de Vinaya. Hij spreekt woorden die van waarde zijn, bruikbaar, zinvol, beperkt, samenhangend met het doel. Dit is hoe men zich zuivert op vier manieren door spraak.”

En ook deze korte passage uit de instructie aan Rahula verdient aandacht (MN 61):

Aldus heb ik gehoord, op een gegeven moment verbleef de Gezegende vlak bij Rajagaha, in het Bamboe Bos, de Voedingsgrond van de Eekhoorns.

“Op dat moment verbleef de eerwaarde Rahula bij de Mango Steen. Toen dan ging de Gezegende, laat in de middag uit zijn afzondering komend, naar waar de eerwaarde Rahula verbleef bij de Mango Steen. De eerwaarde Rahula zag hem van verre aankomen en hem aan zien komend bereidde hij een zetel en schaal met water voor het wassen van de voeten. De Gezegende ging op de zetel zitten en zittend waste hij zijn voeten. De eerwaarde Rahula boog voor de Boeddha en ging aan een zijde zitten.

Toen dan, een beetje water in de schaal achter latend, vroeg de Boeddha aan de eerwaarde Rahula, “Rahula, zie je dit beetje water dat overgebleven is in de waterschaal?”

“Ja, heer.”

“Dat is hoe weinig spirituele verworvenheid er in iemand aanwezig is die geen schaamte voelt bij het vertellen van een opzettelijke leugen.” Het beetje water uit de schaal gegooid hebbende vroeg de Boeddha aan de eerwaarde Rahula “Rahula, zie je hoe dit beetje water weg is gegooid?”

“Ja, heer.”

“Rahula, wat voor spirituele groei iemand ook heeft verworven wordt net zo weg gegooid bij het niet voelen van schaamte bij het vertellen van een opzettelijke leugen.” De lege schaal ondersteboven gedraaid hebbende, vroeg de Boeddha aan de eerwaarde Rahula “Rahula, zie je hoe deze waterschaal ondersteboven gekeerd is?”

“Ja, heer.”

“Rahula, wat voor spirituele groei iemand ook heeft verworven wordt net zo ondersteboven gekeerd bij het niet voelen van schaamte bij het vertellen van een opzettelijke leugen.” De lege schaal goed-om neergezet hebbende, vroeg de Boeddha aan de eerwaarde Rahula “Rahula, zie je hoe leeg deze waterschaal is?

“Ja, heer.”

“Rahula, net zo leeg is het spirituele vermogen van iemand die geen schaamte voelt bij het vertellen van een opzettelijke leugen.”

Over juist handelen het volgende (DN 22):

“Wat nu, is juist handelen? Zich onthouden van doden, onthouden van stelen, onthouden van seksueel wangedrag, dit is juist handelen.”

En verder (AN 10:176):

“En hoe zuivert men zich op drie manieren door lichamelijk handelen (sammā sammatta)? In het geval dat een persoon het nemen van levens opgeeft, zich onthoudt van doden. Hij verblijft met de stok neergelegd, het mes neergelegd, scrupuleus, genadig, vol compassie voor het welzijn van alle levende wezens. Hij geeft het nemen van wat niet gegeven is op, onthoudt zich van nemen van wat niet is gegeven. Hij neemt niet, zoals een dief, dingen in een dorp of het bos die van anderen zijn of die niet door anderen gegeven zijn. Hij geeft seksueel wangedrag op, onthoudt zich van seksueel wangedrag. Hij raakt niet seksueel verbonden met diegenen die nog onder bescherming van moeder, vader, broers, zussen, familie of de Dhamma vallen; niet met diegenen met echtgenoten, diegenen waar straf op staat of zelfs diegenen die door een andere man worden gedecoreerd met bloemen. Dit is hoe men zich op drie manieren zuivert door lichamelijk handelen.”

Als laatste nog juist levensonderhoud (DN 22):

“En wat nu is juist levensonderhoud (sammā avijjā)? Als de nobele discipel, zich onthoudend van een verkeerde manier van leven, zijn levensonderhoud verdient door een juiste manier van leven, dit is juist levensonderhoud.”

Omdat dit stuk tekst nogal cryptisch blijft, nog een passage voor een wat meer praktisch houvast (AN 5:177):

“Vijf beroepen dienen te worden vermeden door de discipel: het handelen in wapens, in levende wezens, in vlees, in bedwelmende middelen en in gif.”

Je kunt meer lezen over vijf leefregels die de Boeddha aan beoefenaren adviseerde om moraliteit te ontwikkelen in one tekst De 5 Leefregels: Boeddhisme & Moraliteit.

Concentratie: Juiste Inspanning, Juiste Aandacht en Juiste Concentratie

De Boeddha onderwees over juiste inspanning (DN 22):

“En wat is juiste inzet (sammā vāyāma)? Als de nobele discipel de wens genereert, streeft, volhardt, volhoudt en zich inspant voor het niet-opkomen van kwade, onheilzame kwaliteiten die nog niet zijn opgekomen… voor het opgeven van kwade, onheilzame kwaliteiten die op zijn gekomen… Voor het opkomen van heilzame kwaliteiten die nog niet zijn opgekomen… (en) voor het behouden, verstevigen, vermenigvuldigen, ontwikkelen en tot een hoogtepunt brengen van heilzame kwaliteiten die op zijn gekomen: Dit is juiste inspanning.”

De woorden van de Boeddha over juiste aandacht (DN 22):

“En wat is juiste aandacht (sammā sati)? Als de nobele discipel aandachtig gericht blijft op het lichaam in het lichaam – volijverig, alert en aandachtig – hebzucht en verdriet met betrekking tot de wereld opgevend. Hij verblijft aandachtig gericht op gevoelens in gevoelens… het bewustzijn in het bewustzijn… mentale kwaliteiten in mentale kwaliteiten – volijverig, alert en aandachtig – hebzucht en verdriet met betrekking tot de wereld opgevend. Dit is juiste aandacht.”

Als laatste dan nog de woorden van de Boeddha over juiste concentratie (DN 22):

“En wat is juiste concentratie (sammā samādhi)? Als de nobele discipel – volledig teruggetrokken van zintuiglijkheid, teruggetrokken van onheilzame (mentale) kwaliteiten – de eerste jhāna ingaat en erin verblijft: met verrukking en plezier die voortkomen uit losmaken, vergezeld door beginnende en vasthoudende focus op een object. Met het verstillen van beginnende en vasthoudende focus op een object, gaat hij de tweede jhāna in en verblijft daar: met uit kalmte geboren verrukking en plezier, vereniging van de bewustwording zonder beginnende en vasthoudende focus op een object – innerlijke zekerheid. Met het vervagen van verrukking, verblijft hij gelijkmoedig, opmerkzaam en alert, en ervaart plezier met het lichaam. Hij gaat de derde jhāna in en verblijft daar, waar de Nobelen van zeggen, ‘gelijkmoedig en opmerkzaam, heeft hij een plezierig verblijf.’ Met het opgeven van plezier en pijn – net als met het eerdere verdwijnen van blijdschap en verdriet – gaat hij de vierde jhāna in en verblijft hij daar: er is puurheid van gelijkmoedigheid en opmerkzaamheid, zonder plezier of pijn. Dit is juiste concentratie.”

We schreven meer over juiste inspanning in Elke Dag Mediteren: Zo Hou Je Het Vol, over bewuste aandacht volgens de Boeddha Mindfulness Volgens de Boeddha en over ontwikkelen van concentratie in Samatha-Meditatie: Fundament voor Inzicht.

De Drie Trainingen Samen: Moraliteit, Concentratie en Wijsheid

Zoals aangegeven kan het Achtvoudige Pad worden samengevat in de drie trainingen van moraliteit, concentratie en wijsheid.

Deze samenvatting wordt regelmatig door de Boeddha onderwezen, neem bijvoorbeeld deze passage uit de lering over de laatste dagen van de Boeddha, de maha-Parinibbāna sutta (DN 16):

“Zo is moraliteit, zo is concentratie, zo is wijsheid, als moraliteit goed ontwikkeld is werpt dit grote vruchten af en brengt het grote voordelen ten aanzien van concentratie, als concentratie goed ontwikkeld is werpt dit grote vruchten af en brengt het grote voordelen ten aanzien van wijsheid, als wijsheid goed ontwikkeld is dan is het bewustzijn volledig bevrijd van mentale corrupties, dat wil zeggen: de corruptie van zintuiglijkheid, de corruptie van verlangen voor blijvend bestaan, de corruptie van onwetendheid.”

Met de woorden “zo is” wordt in deze sutta verwezen naar alles dat de Boeddha eerder in zijn leven al heeft onderwezen ten aanzien van respectievelijk moraliteit, concentratie en wijsheid.

Deze leringen kunnen bijvoorbeeld in hun totaliteit worden gezien in de Samaññaphala Sutta: De Vruchten van het Ascetische Leven.

Het tweede deel is echter zo belangrijk dat het alsnog is uitgeschreven, namelijk het grote goed van het ontwikkelen van alle drie de domeinen en de onderlinge afhankelijkheid ervan.

Zo voert het pad van moraliteit, concentratie en wijsheid tot bevrijding van al de onbevredigendheid van het bestaan.

Hier eindigt onze tekst over de Boeddha en zijn Dhamma. Moge alle wezens gelukkig zijn en stappen zetten richting bevrijding!