Nyanaponika Thera

Devotie in het Boeddhisme

Devotie in het Boeddhisme

De Boeddha ontmoedigde herhaaldelijk elke vorm van op hem gerichte excessieve verering. Hij wist dat een overdaad aan emotionele devotie de ontwikkeling van een gebalanceerd karakter kan verhinderen of verstoren. De geschiedenis van religie bewijst de juistheid hiervan, zoals geïllustreerd door de extremen van emotionele mystiek in het Oosten en het Westen.

De sutta’s vertellen ons het verhaal van de monnik Vakkali, die er uit devotie en liefde voor de Boeddha altijd op uit was om hem ook lichamelijk te omarmen. Tegen hem zei de Boeddha: “Wat helpt het je als je dit onreine lichaam ziet? Degene die de Dhamma ziet, ziet mij”.

Kort voordat de Boeddha overleed zei hij: “Als een monnik of een non, of een devote man of vrouw, in overeenstemming leeft met de Dhamma, op een juiste manier leeft, het pad bewandelt in overeenstemming met de Dhamma – is hij het die op de juiste manier de Perfecte (Tathāgata) met de meest waardige verering eert, eerbiedigt, respecteert, heilig houdt en aanbidt”.

Een echt en diep begrip van de Dhamma, tezamen met gedrag dat in lijn is met dat begrip – deze dingen zijn enorm superieur aan enige vorm van extern eerbetoon of alleen emotionele devotie. Dat is het onderricht dat door deze twee leringen van de Meester is overgebracht.

Het zou echter een vergissing zijn om te concluderen dat de Boeddha een houding van verering en toewijding zou ontmoedigen wanneer het de natuurlijke uitkomst is van een juist begrip en een diepe bewondering ten aanzien van wat groots en nobel is. Het zou ook een kwalijke fout zijn om te geloven dat het “zien van de Dhamma” (waarover werd gesproken in de eerste toespraak) identiek is met een louter intellectuele waardering en een puur conceptueel begrip van de leer. Een dergelijke eenzijdige abstracte benadering van de zeer concrete boodschap van de Boeddha leidt al te vaak tot intellectuele zelfgenoegzaamheid. In zijn kaalheid zal het zeker geen vervanging zijn voor de sterke en verlevendigende impuls die voorkomt uit een diepgevoelde devotie van wat bekend staat als groots, nobel en tot voorbeeld strekkend. Devotie, wat een aspect en een natuurlijke metgezel is van vertrouwen (saddhā), is een noodzakelijke factor in de “onderlinge balans van faculteiten” (indriya-samata) die nodig is voor de uiteindelijke bevrijding. Vertrouwen in al zijn aspecten, inclusief het devotionele aspect, is nodig om elke vorm van stagnatie en andere tekortkomingen op te lossen die voortkomen uit een eenzijdige ontwikkeling van de intellectuele faculteiten. Een dergelijke ontwikkeling heeft de neiging in eindeloze cirkels rond te draaien, zonder een doorbraak te kunnen bewerkstelligen. Hier kan devotie, vertrouwen en geloof – allemaal aspecten van de Pali term saddhā – snel en effectief hulp bieden.

Alhoewel de Boeddha weigerde om het object te worden van een emotionele persoonlijkheidscultus, wist hij ook dat “het betuigen van respect en verering naar degenen die het waard zijn, is een grote zegen.” De Boeddha deed deze uitspraak in de eerste stanza van een van zijn principiële ethische instructies, de Leerrede over Zegeningen (Maha-Mangala Sutta [1]). Door de waarde te benoemen van een respectvolle, eerbiedwaardige houding tezamen met de zegeningen van het “vermijden van dwazen en het zich verbinden met wijzen,” zag de Boeddha een dergelijke houding duidelijk als fundamenteel voor individuele en sociale vooruitgang en voor de verwerving van welke verdere hogere voordelen dan ook.

Iemand die niet tot een vererende houding in staat is, is ook niet in staat spirituele vooruitgang te boeken voorbij de nauwe beperkende limieten van zijn huidige mentale zijn. Iemand die zo blind is dat hij niet iets anders kan zien of herkennen dan de kleine modderpoel van zijn zielige zelf en omgeving zal gedurende een lange tijd lijden aan een vertraagde groei.

En wie uit een demonstratieve geldingsdrang, een vererende houding naar zichzelf en anderen minacht, zal gevangen blijven in zijn eigendunk – een onwaarschijnlijk grote hindernis naar echte ontplooiing van karakter en spirituele groei. Door iemand of iets hogers te herkennen en te vereren, bewijs je eer en versterk je je eigen innerlijke mogelijkheden.

Wanneer we het hoge hart vergroten,
En de zekere visie vieren,
En grootsheid vereren die voorbij komt,
Zijn we ook zelf groots.

Omdat respect, eerbetoon en devotie gedeeltelijke aspecten zijn van het boeddhistische concept van vertrouwen, kunnen we nu begrijpen waarom vertrouwen het zaad van alle heilzame kwaliteiten wordt genoemd.

Hoe hoogstaander het object van verering of devotie is, hoe hoger de zegening is die er uit voortkomt. “Degenen die vreugdevol vertrouwen hebben in het hoogste, hun zullen de meest hoogstaande vruchten ten deel vallen” (AN 4.34). De allerhoogste objecten voor een boeddhist voor eerbetoon en devotie zijn de Drie Toevluchten, ook bekend als de Drie Juwelen of Idealen: de Boeddha, zijn leer (Dhamma) en de Gemeenschap van heilige monniken en nonnen (Sangha [2]). Ook hier wordt de Boeddha niet vereerd als persoon met een dergelijke naam, noch als een godheid, maar als de belichaming van verlichting.

Een tekst die vaak terugkeert in de boeddhistische geschriften zegt dat een devote lekenvolgeling “vertrouwen heeft, hij gelooft in de Verlichting van de Perfecte.” Dit vertrouwen, is echter niet de uitkomst van blind vertrouwen gebaseerd op horen zeggen, maar is afkomstig van de beredeneerde overtuiging van de volgeling, gebaseerd op zijn eigen begrip van het woord van de Boeddha, die duidelijk met een stem van onmiskenbare verlichting tegen hem spreekt.

We kunnen onszelf nu afvragen: Is het niet volkomen natuurlijk dat gevoelens van liefde, dankbaarheid, verering en devotie hun uitdrukking zoeken middels de gehele persoonlijkheid, door acties van lichaam en spraak evenals door onze gedachten en ons nog niet tot uitdrukking gebracht gevoel? Zal iemand, bijvoorbeeld zijn gevoelens naar zijn ouders en andere geliefden verborgen houden? Zal iemand ze niet liever tot uitdrukking brengen door liefdevolle woorden en daden?

Zal iemand ze niet op gepaste wijze in hun geheugen koesteren, door bijvoorbeeld hun foto’s thuis te bewaren, door bloemen op hun graf te leggen, of door hun edele kwaliteiten in herinnering te brengen?

Op die manier kan iemand proberen de uiterlijke acties van verering in boeddhistische landen te begrijpen, wanneer met vererende gebaren bloemen en wierook voor een Boeddhabeeld worden gezet en devotionele teksten worden gereciteerd, niet als een gebed maar als een meditatie. Vooropgesteld dat een dergelijke praktijk niet vervalt in een gedachteloze routine, zal een volger van de Dhamma profijt hebben als hij enige vorm van devotionele praktijk incorporeert, terwijl hij het aanpast aan zijn persoonlijke temperament en aan de sociale gewoonten van zijn omgeving.

Het boeddhisme legt echter op geen enkele manier een eis op aan zijn volgelingen om enige vorm van uiterlijke devotie of verering in acht te nemen. Dit wordt geheel overgelaten aan de keuze van de individuen, wiens emotionele en intellectuele behoeften zeker erg van elkaar zullen verschillen. Geen boeddhist hoeft zich opgesloten te voelen in een ijzeren gietvorm, zij het in de vorm van devotie of rationeel. Als een volgeling van de middenweg, moet hij echter ook een eenzijdige veroordeling van anderen vermijden en proberen te waarderen dat hun individuele benodigdheden en voorkeuren kunnen verschillen van die van hem zelf.

Het fundamentele vermogen voor respect en verering zoals aan het begin van dit essay is besproken evenals de praktijk van meditatie of contemplaties met een devotioneel karakter, is belangrijker en van grotere validiteit dan uiterlijke vormen van devotie. Vele voordelen komen hieruit voort en dus was het om goede redenen dat de Verlichte krachtig en herhaaldelijk de meditatieve herinnering aan de Boeddha (buddhānussati) aanbeval, tezamen met andere devotionele herinneringen. De referentie is, hier nog een keer herhaald, het belichaamde ideaal; aldus kon de Boeddha, als een wezen dat bevrijd was van elke vorm van ijdelheid en egoïsme, het aandurven om aan zijn discipelen een meditatie op de Boeddha aan te bevelen.

Wat zijn dan de voordelen van dergelijke devotionele meditaties? Hun eerste voordeel is mentale zuivering. Ze werden door de Boeddha genoemd als “effectieve methoden om een onrein bewustzijn te zuiveren” (AN 3.71).

“Wanneer een Nobele Discipel op de Verlichte contempleert, in die tijd is zijn bewustzijn niet in beslag genomen door begeerte, noch door boosheid, noch door onwetendheid. Op dat moment is zijn bewustzijn op de juiste manier gericht: begeerte is geëlimineerd, hij staat er los van, is ervan bevrijd. Begeerte staat hier voor alle 5 zintuigen. Door deze contemplatie te cultiveren zuiveren veel wezens zich.” (AN 6.25).

Als je, door die devotionele meditatie te beoefenen, als het ware probeert te leven “in de aanwezigheid van de Meester” (sattha sammukhibhuta), zal je je beschaamd voelen om iets onwaardigs te doen, te zeggen of te denken; je zult terugdeinzen voor het kwaad; en als een positieve reactie zal je je geïnspireerd voelen om je uiterste best te doen om het grootse voorbeeld van de Meester te volgen.

Beelden, niet abstracte concepten, zijn de taal van het onderbewustzijn. Als daarom het beeld van de Verlichte vaak wordt gemaakt binnen je eigen bewustzijn als de belichaming van een perfect iemand, zal het diep doordringen in het onderbewustzijn en als het sterk genoeg is, zal het als een automatische rem fungeren tegen onheilzame opwellingen. Op die manier kan het onderbewustzijn, dat zo vaak de verborgen vijand is om zelfrealisatie te bereiken, een krachtige bondgenoot zijn bij een dergelijke inspanning. Met als doel het onderbewustzijn te trainen, zal het nuttig zijn om een Boeddhabeeld of foto te gebruiken als hulp bij het visualiseren. Op die manier kan concentratie betrekkelijk snel worden bereikt. Om sommige kenmerken van de Boeddha zijn persoonlijkheid naar buiten te laten komen en ze diep te absorberen, moeten zijn kwaliteiten gecontempleerd worden, bijvoorbeeld op de manier zoals beschreven in de Visuddhimagga[3].

De herinnering aan de Boeddha, mentaal plezier voortbrengend (pīti), is een effectieve manier om het bewustzijn te versterken, om haar te verheffen vanuit de staat van lusteloosheid, vermoeidheid en frustratie, die zich zowel in de meditatie als in het gewone leven voordoet. De Boeddha zelf adviseerde: “Als (bijvoorbeeld tijdens de inspannende beoefening van meditatie) contemplerend op het lichaam, lichamelijke agitatie, inclusief zintuiglijke begeerte, of mentale lusteloosheid of afleiding opkomt, dan moet de beoefenaar zijn bewustzijn richten op een vreugdevol, verheffend object” (SN 47.10). Hier bevelen de oude leraren in het bijzonder de herinnering aan de Boeddha aan. Wanneer die hindernissen die concentratie in de weg staan verdwijnen onder zijn invloed, is de beoefenaar in staat om naar zijn oorspronkelijk meditatieobject terug te keren.

Special voor een beginner worden pogingen om concentratie te bereiken vaak gefrustreerd door een onprettig zelfbeeld; de beoefenaar loert als het ware terug naar zichzelf. Hij wordt zich verontrustend bewust van zijn lichaam met zijn kleine ongemakkelijkheden en van zijn bewustzijn die zit te worstelen met obstakels die alleen maar sterker worden naarmate hij meer worstelt. Dit kan gebeuren wanneer het object van zijn meditatie zijn eigen fysieke of mentale proces is, maar het kan ook gebeuren met andere objecten. In een dergelijke situatie, is het profijtelijk om het eerder gegeven advies te volgen en de aandacht van de eigen persoonlijkheid af en naar de inspirerende visualisatie van de Boeddha en zijn kwaliteiten toe te richten. De blijde belangstelling die op deze manier wordt geproduceerd kan dat vergeten van het zelf voortbrengen dat zo een belangrijke factor is om concentratie te bereiken. Mentaal plezier (pīti) produceert kalmte (passaddhi), kalmte leidt tot geluk (sukha) en geluk tot concentratie (samādhi). Op deze manier kan meditatie dienen als een gewaardeerd hulpmiddel om mentale concentratie te bereiken wat de basis is voor bevrijdend inzicht. Deze functie van devotionele meditatie kan niet beter worden beschreven dan in de woorden van de Meester zelf:

“Wanneer een Nobele Discipel contempleert op de Verlichte, dan is zijn bewustzijn niet in beslag genomen door begeerte, noch door haat, noch door onwetendheid. Op dat moment is zijn bewustzijn op de juiste manier gericht op de Volmaakte (Tathāgata). En met een op een juiste manier gerichte bewustzijn verwerft de Nobele Discipel enthousiasme voor het doel, enthousiasme voor de Dhamma, verwerft vreugde ontstaan uit de Dhamma. In hem ontstaat op die manier mentaal plezier; voor iemand die op die manier blij is, wordt het lichaam en het bewustzijn kalm; als het lichaam en het bewustzijn kalm is voelt hij zich op zijn gemak; en als hij zich op zijn gemak voelt vindt het bewustzijn concentratie. Zo iemand wordt een Nobele Discipel genoemd die terwijl de mensheid de verkeerde kant uit gaat, heeft bereikt wat juist is; die terwijl de mensheid in beslag genomen wordt door problemen, leeft zonder zorgen.” (AN 6.10)

Voetnoten

1. Zie Life’s Highest Blessings, R.L. Soni (Wheel No. 254/256).

2. Zie The Three Refuges,Bhikkhu Ñanamoli (Bodhi Leaves No. A5).

3. Zie The Path of Purification (Visuddhimagga),Chapter VII.


Bovenstaande tekst is door de redactie van buddho.org naar het Nederlands vertaald. De Engelse versie, Devotion in Buddhism staat op Access to Insight.


Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.

Gratis Meditatiecursus

Over Nyanaponika Thera

Nyanaponika Thera (Siegmund Feniger) werd geboren op 21 juli 1901 in Hanau, Duitsland. Hij kwam reeds vroeg in zijn jeugd in contact met het boeddhisme en vertrok in 1936 naar Sri Lanka waar hij door de bekende Duitse monnik Nyanatiloka eerst tot novice en een jaar later tot monnik werd gewijd.

Geïnterneerd in kampen als dat van Dehra Dun in India, werkte hij tijdens de oorlogsjaren intensief aan vertalingen van Pali teksten. Niet alleen als auteur van het inmiddels tot klassieker geworden The Heart of Buddhist Meditation en van vele andere boeken en vertalingen, maar ook als medeoprichter in 1958, redacteur en president van de Buddhist Publication Society, heeft hij een grote bijdrage geleverd aan de internationale verspreiding van de Theravāda-leringen. Hij overleed op 19 oktober 1994 in Kandy, Sri Lanka.

Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg

Boeddha, Dhp 276